Sociale innovatie moet politieker


Onlangs schreef schrijver Adam Greenfield een kritisch stuk over sociale innovatie: Commoning systems, part II: On the a-historicity of “social innovation”. Zulke stukken zijn schaars. Wat zijn Greenfields kritiekpunten en ideeën? Conclusie: sociale innovatie moet politieker.

Greenfield merkt op dat sociale innovatie een groeiend en competitief veld is: er zijn conferenties, prijzen, handboeken en chirpy, boosterish blogs. Hij omschrijft sociale innovatie als een reactie op het falen van de markt en de staat om door neoliberalisme veroorzaakte excessen, door hem omschreven als een shortfall of social provision, op een adequate manier te compenseren. De gevolgen zijn groots: miljoenen mensen zijn volgens Greenfield arm, depressief en wanhopig en dat is potentieel schadelijk voor de toekomstige groei van de wereldeconomie. Greenfield definieert sociale innovatie als lokale, bottom-up grassroots, vrijwillige (dus geen commerciële of overheids-)initiatieven, geworteld in de maatschappij, die zijn gericht op het verbeteren van publieke diensten.

Landloze boeren
Dan volgen vier kritiekpunten van Greenfield op sociale innovatie. Ten eerste vindt hij dat de innovaties die het veld voortbrengt, en de context waarin die innovaties zich ontwikkelen, gedepolitiseerd of a-politiek zijn: ontdaan van het feit dat het politieke interventies zijn. Ten tweede vindt Greenfield sociale innovaties individueel, onsystematisch en disconnected, waardoor de kracht van grootschalige collectieve actie niet op waarde wordt geschat. Ten derde ziet de auteur dat sociale innovaties met zo’n individueel, onverbonden karakter makkelijk ten prooi vallen aan grote marktspelers; zij nemen de kleintjes op in het bestaande marktsysteem.

‘Greenfield definieert sociale innovatie als lokale, bottom-up grassroots’

Maar Greenfield lijkt zich vooral op te winden over zijn laatste punt: het gehele gedachtegoed onderliggend aan sociale innovatie is a-historisch op twee manieren. Ten eerste zijn de meeste sociale innovaties volgens hem niet nieuw maar een doodgewone, langgerekte overlevingsreactie van gemeenschappen op sociale, economische en institutionele druk in hun eigen omgeving. Hij noemt landloze boeren, feministen, de LGBT-beweging, slaven, geradicaliseerde veteranen en arme migranten. Zij vormden uiteindelijk allen eigen instituten om hun maatschappelijke positie te verbeteren. Maar, schrijft Greenfield: ‘[social innovation] ideas for collective living are currently severed from its politically radical roots.’
Zijn tweede punt over het a-historische karakter van sociale innovatie is een kritiekuiting naar de media die over de nieuwe initiatieven rapporteren: geen van die mediakanalen gaat na wat nou eigenlijk de langetermijneffecten zijn van de initiatieven waar zij zo applaudisserend over schrijven. Hun fundamentele missie lijkt vooral gericht op het promoten van het werkveld en niet op de ontwikkeling van een goede portie constructieve kritiek.
Greenfields ziet dat het veld zeker één ding heel goed doet, namelijk laten zien dat er een enorme hoeveelheid talent energie en potentie in de samenleving aanwezig is. Het succes om de huidige dark times aan te kunnen ligt dan ook aan onze vaardigheid om dit talent samen aan te boren en te bundelen. Greenfield zou willen dat collectieve ‘tools’ (hij benoemt niet welke) om dit te doen meer publiek beschikbaar komen, en ze ook echt te laten werken voor de mensen die hen zouden moeten bedienen (the poor, the depressed, the despaired).
Wat kunnen we doen om juist die ontwikkeling te ondersteunen? Greenfield blijft in zijn stuk behoorlijk abstract, vooral als hij zijn vier ideeën formuleert. Ten eerste vindt hij dat sociale innovatie beter erkend moet worden als een politiek linkse activiteit, als anarchosocialisme, anarchosyndicalisme en als autonomisme. Ten tweede moet dit veld infrastructuren ontwerpen die in staat zijn om sociaal innovatieve initiatieven te verbinden, veilig te stellen en de kwetsbare ondernemingen van individuele mensen en lokale gemeenschappen groter te maken. Ten derde moet het veld haar (theoretische) kennis verbeteren over hoe ‘collectieve actie’ werkt op de lange termijn [1]Tot slot moet de kennis over sociale innovatie vergroot, verdiept en verbeterd worden met een kritischer gedachtegoed. Greenfield denkt dat zowel sociale vernieuwers zelf als de mediakanalen die over die sociale vernieuwers schrijven hierin kunnen bijdragen. Hij vraagt hier ook specifiek om betere evaluaties van initiatieven, en om betere (historische) contextualisering van sociale innovatie.

Maximalistische benadering
Het beeld van sociale innovatie als een competitief veld vol met technocratische oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen is herkenbaar. Greenfields begrip van sociale innovatie is wat professor, politicus en filosoof Roberto Mangabeira Unger in The Task of the Innovation Movement ‘minimalistisch’ [2] zou noemen: een veld dat zich vooral bemoeit met het maatschappelijk middenveld, maar dat geen ambitie heeft om zich met de politiek of de staat te bemoeien. Het veld van sociale innovatie moet voorbij aan de trend van nieuwe (technologische) oplossingen. Nieuwe oplossingen creëren op zichzelf namelijk niet automatisch nieuwe of betere publieke waarde, noch verdelen ze deze waarde op een gelijke manier. ‘Nieuwe oplossingen komen vaak niet verder dan de oplossing zelf, omdat ze stuiten op weerstand. Hierdoor innoveren wetten of organisaties niet mee. Daarnaast sluiten de oplossingen niet altijd aan bij de behoeftes van eindgebruikers of bereiken ze lang niet iedereen. Tot slot stellen nieuwe oplossingen niet per se onderliggende denkbeelden of ingesleten gedragspatronen ter discussie, terwijl ze soms wel de kern van het probleem vormen. Kortom, slimme oplossingen dichten niet automatisch het gat tussen falende systemen en de (be)leefwereld van mensen die goede diensten hard kunnen gebruiken.’

‘Slimme oplossingen dichten niet automatisch het gat tussen falende systemen en de (be)leefwereld van mensen’

Om die reden is een meer ‘maximalistische’ [3] benadering te verkiezen: sociale innovatie als een sociale beweging die op zoek is naar alternatieven voor een (neoliberale) kenniseconomie. Op de website van Kennisland schrijven we:

‘Sociale innovatie staat voor processen die economische en maatschappelijke waarde creëren vanuit nieuwe, niet-alledaagse samenwerkingsverbanden. Daarin besteden we speciaal aandacht aan hoe we a-sociale innovatie (onbedoelde of negatieve uitwerkingen van innovaties) kunnen voorkomen of opvangen. En hoe we nieuw gecreëerde waarde het beste kunnen delen en vergroten.’

Kennisland wil hiermee systemen (instituten, wetten, regels, procedures) en leefwerelden van burgers beter op elkaar aan laten sluiten.
We nemen geen expliciet anti-neoliberaal standpunt in, maar gaan praktisch aan de slag met vernieuwing rond vooral relationele, culturele en sociale aspecten van innovatieprocessen en vinden het belangrijk om de context (instituten, culturen, regels) waarin innovatie zich afspeelt mee te innoveren. We zetten nieuwe samenwerkingsverbanden op, zoals social labs [4] waarin zowel dienstverleners, beleidsmakers als eindgebruikers een rol spelen bij het ontwerpen en uitvoeren van een innovatieproces. In die samenwerkingsverbanden ontwikkelen we nieuwe veranderstrategieën (zoals Feed Forward Stories), leer- en evaluatiemethodes (zoals dynamische evaluatie), ondersteunende infrastructuren (zoals challenges en incubators), organisatievormen (zoals Voor je Buurt) en internationale leernetwerken (zoals Lab2) waarin theorieën, kennis en ideeën over sociale innovatie worden aangescherpt.
Greenfields artikel prikkelt ons om onze missie en ambitie op het gebied van sociale innovatie nog eens tegen het licht te houden. We vragen onszelf: is er een alternatieve sociale beweging of kenniscircuit waar we ons liever mee zouden willen identificeren? Kunnen we beter bijdragen aan het ontwikkelen van een (kritisch) gedachtegoed over sociale innovatie? Kunnen we ons beter verdiepen in (theoretische kennis over) sociale bewegingen en collectieve actie? Eenduidige antwoorden ontbreken, maar dit zijn wel de vragen die we onszelf per project moeten blijven stellen. Tegelijkertijd moeten we vooral pragmatisch zijn en ons niet te veel laten belemmeren en vertragen door het intellectueel beslechten van de verschillende academische voordat we iets kunnen doen.

Waken
Moeten we niet een beetje meer politiek kleur bekennen in ons werk, of staat dat onze missie juist in de weg? Politiek met een kleine ‘p’, het beïnvloeden van belangen en machtsstructuren en het maken van bewuste en duurzame keuzes, dat is sowieso inherent aan ons werk. Dagelijks laveren we tussen belangen van burgers en organisaties, en sleutelen we aan instituten, wetten en regels. Een systeem is namelijk niet veel meer dan een afspiegeling van de huidige status quo van machtsverhoudingen in de samenleving. Maar dat hele politieke verhaal met een grote ‘P’, een strijd tussen ideologieën, dat vinden we lastiger. We verbinden onze interventies niet vaak aan programma’s van specifieke partijen, omdat we liever niet vastlopen in ideologische loopgraven waar mensen zich ingraven in een voor- of tegenhouding. Door a-Politiek te zijn, kunnen we soms juist sneller onze maatschappelijke impact vergroten.
We mogen af en toe zeker meer uitgesproken mogen zijn over waar we voor staan, waar we ons druk over maken of waar we bezorgd over zijn. 
Toch moeten we ervoor waken om systemen klakkeloos reproduceren. Een social lab mag geen kritiekloze uitvoering zijn van decentralisaties of een handig hulpstuk om de participatiemaatschappij vooruit te helpen. Het moet deze ontwikkeling als politieke keuze juist ter discussie stellen. Een project als Onze Nieuw School, waarin Amsterdammers zelf een school mochten ontwerpen, moet de segregatie in het Amsterdamse onderwijs niet nog verder in de hand werken. Wat kunnen we doen om onze werkplek Spring House en onze eigen organisatie meer cultureel divers (minder wit, elitair, hoogopgeleid) te maken? Dat vraagt toch om een duidelijke politieke agenda, beleid [5]. Tot slot denken we dat politiek toch vooral ontstaat in de maatschappij zelf, in de uitvoering van projecten of beleid geworteld in sociaal-democratische grondbeginselen. In die zin bestaat ons werk ook om (sociaal-democratische) systemen aan hun eigen pretenties te houden. We nemen ons voor dat als we maatschappelijke ongelijkheid of misstanden in een van onze eigen werkvelden of organisaties signaleren, wij hierin ook meer uitgesproken zijn. We kunnen publiekelijk een standpunt innemen en politiek kleur bekennen met een inhoudelijk narratief. Of dat standpunt dan a-historisch of politiek links of rechts met een grote ‘P’ is, dat laten we dan graag over aan het oordeel van Greenfield, kritische academici, media en de politieke partijen.

Voetnoten:
Ostrom en Searle
Greenfield noemt Elinor Ostroms Governing the Commons en John Searle’s Collective Intentionality and Actions als degelijke bronnen.

Dictatorship of no alternatives
Roberto Mangabeira Unger sprak zich in een prachtige speech uit over onze samenleving als een ‘dictatorship of no alternatives’. Hij roept op tot steun voor sociale innovatie als een transformerende beweging richting een alternatief voor het neoliberalisme. Lees zijn artikel hier

(Technocratische) oplossingen
Deze kritiekpunten bouwen voort op onze bevindingen over sociale-innovatielabs (Lab Matters) en het project Emergence by Design: hun (technocratische) oplossingen doen vaak te weinig aan de aanpak van een maatschappelijke context en zijn dus a-politiek, het opschalen van die oplossingen bevordert competitie en versterkt een neoliberaal verdienmodel en tot slot, hun oplossingen gaan voorbij aan het feit dat mensen vaker dan niet conflictueus, ’messy’ en irrationeel zijn.

Social labs: uitgangspunten
In de publicatie Lab Matters noemen we tien uitgangspunten die we bij het ontwikkelen van labs in de gaten houden: design and scale processes instead of solutions, spread ethics and ideas instead of solutions, connect with like-minded movements, become more politically aware, become better networked especially geographically, become more financially independent, become more responsive to human behaviour, build innovation capacity within local communities, develop own evaluation methodologies to support practices, prototype new organisational models.

De Correspondent deed onlangs een intensieve poging om haar personeelsbestand diverser te maken. Dit was makkelijker gezegd dan gedaan. Lees hier over hun zoektocht en richtlijnen.

 

 

 

Vond je dit artikel interessant? Lees alle artikelen van: Marlieke Kieboom
Deel dit artikel

Er zijn nog geen reacties op dit artikel

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*