Europa is allang geen buitenstaander meer voor gemeenten. Europese wet- en regelgeving beïnvloeden lokaal beleid op tal van terreinen: klimaat, digitalisering, economie en meer. Toch blijft de Europese dimensie op het gebied van financiering in veel gemeenten onderbelicht. Er wordt veel gekeken naar wat van ‘Brussel’ moet maar niet wat door de Europese Unie (hierna EU) mogelijk wordt gemaakt.
In dit artikel verkennen we waarom dat zo is, wat het betekent voor de effectiviteit van lokaal bestuur, en hoe gemeenten de omslag kunnen maken van Europese subsidies als bijzaak naar strategisch vertrekpunt.
Ondergeschoven strategisch component
In veel gemeenten is de EU geen vanzelfsprekend onderdeel van het reguliere beleidsproces. Europese aspecten worden regelmatig pas laat in het proces betrokken of blijven zelfs helemaal buiten beeld. In die gevallen speelt de EU slechts een marginale rol.
Binnen organisaties merken ambtenaren dat de Europese component vaak ontbreekt. Veel medewerkers zien het Europese aspect als ingewikkeld of slechts zijdelings relevant. Die indruk is begrijpelijk, gezien de complexiteit van Europese regelgeving en de afstand die soms wordt gevoeld tot Brussel. Toch is deze houding lang niet altijd terecht. Europese besluitvorming beïnvloedt steeds vaker lokaal beleid en het actief meenemen van de Europese dimensie opent juist nieuwe mogelijkheden om beleid te versterken, specifiek door de vele beschikbare subsidies.
Denk aan economische zaken (EFRO, Interreg), duurzaamheid (Green Deal, LIFE) of het sociaal domein (ESF+). Daar sluiten Europese fondsen direct aan op lokale ambities en liggen mogelijkheden om sociale probleemstukken te adresseren. Als zulke kansen onbenut blijven, is dat zelden een kwestie van ambtelijke onwil, maar eerder van gebrek aan tijd en structurele ondersteuning. Medewerkers die zich willen verdiepen in Europese fondsen, moeten dit er vaak bij doen naast hun reguliere taken, waardoor structurele inzet vrijwel onmogelijk wordt.
Verlammende werking
Het bovenstaande probleem komt mede door terughoudendheid bij bestuurders. Zij ervaren het vaak als lastig om eigenaarschap te voelen over Europese dossiers. Aangezien de EU een rol speelt op zoveel verschillende dossiers, vereist het van een wethouder een zeker generalisme. Dit maakt het voor bestuurders moeilijk verbinden met concrete praktijken, wat op zijn beurt ervoor zorgt dat de Europese invalshoek buiten beschouwing wordt gelaten.
Vooral het ‘lange-adem karakter’ dat nodig is om met de EU aan de slag te gaan vormt een obstakel. Europese subsidies vereisen een relatief hoge investering aan de voorkant om überhaupt kans te maken. Gemeenten moeten een netwerk opbouwen van internationale en lokale partners, en kennis opdoen van aankomende subsidiemogelijkheden. Hierbij komt nog de noodzaak om te weten hoe lokale en Europese ambities op elkaar aansluiten en de tijd die het kost om de aanvraag te doen voor de door velen gewilde gelden, waarbij de kans op succes nooit 100 procent zal zijn.
Europese subsidies vereisen een relatief hoge investering aan de voorkant om überhaupt kans te maken
Dit maakt het voor bestuurders niet verleidelijk om hierop te sturen. Daarboven komt nog dat Europese financiering zich niet direct richt op concrete resultaten, zoals het bouwen van een zwembad of een nieuwe wijk, maar eerder aan lange-termijn doelen zoals verduurzaming of het inzetten van innovatieve technologie voor maatschappelijke doeleinden. Dit levert niet de succesverhalen op waarmee gezwaaid kan worden bij volgende verkiezingen. Dat Europese projecten daarbij vaak langer duren dan de ambtstermijn van de bestuurders, zorgt ervoor dat eventuele opvolgers pas het resultaat van de aanvankelijke investering zien.
Dat wil niet zeggen dat bestuurders nooit geïnteresseerd zijn in deze financieringsmogelijkheden. Ook zij weten dat het geld momenteellokale overheden in Nederland wordt benut. Echter is er dan vaak weer te weinig oog voor de veeleisendheid om hiermee aan de slag te gaan. Er wordt geen ruimte gemaakt voor ambtenaren voor focusop de aanvragen. Zij signaleren kansen, maar botsen op bestuurlijke aarzeling voor de benodigde commitment.
Langetermijndenken in een kortetermijndynamiek
Maar waarom zouden bestuurders dan toch naar de EU voor financiering moeten kijken? Bovenstaande uitdagingen komen immers voort uit legitieme uitdagingen. Ondanks dat wij beamen dat deze zorgen begrijpelijk zijn, wegen de voordelen op tegen uitdagingen (- echt over nadelen kunnen we niet eens spreken).
De kern van het probleem ligt in de spanning tussen het langetermijnkarakter van Europese subsidies en de kortere politieke cyclus van het lokaal bestuur. Het schuurt tussen de langdurige Europese programma’s en lokale colleges met hun horizon van vier jaar. Het is lastig om politiek draagvlak te creëren voor iets waarvan een volgend bestuur pas de opbrengst onder de ogen krijgt.
Toch is dit in feite niet een toereikend argument om Europese subsidies zijdelinks te laten liggen, hoe begrijpelijk het sentiment ook is. De fondsen van de EU zijn er om maatschappelijke problemen op te lossen, waaronder ook lokale problematieken. Deze zaken spelen ook in Nederlandse gemeenten en het is aan de bestuurders om deze op te lossen. Er is geen enkele bestuurder die geen einde wil maken aan lokale problemen zoals klimaatverandering, energiearmoede of de uitdaging van digitalisering binnen het lokale bedrijfsleven.
Het aanpakken van problemen als klimaatverandering en digitalisering vereist een langetermijnvisie die beter past bij de EU-aanpak dan bij het lokale ritme. Toch kunnen gemeenten deze thema’s niet negeren. Juist daarom is het verstandig om Europese financiering te overwegen.
Ruimte voor Europa
Wanneer eenmaal voorbij de tijdsbeperkingen van lokale besturen wordt gekeken, is nog de vraag wat zij verder moeten doen om hun gemeenten in te richten op het behalen van Europese financiering. De beschikbare middelen maken het verleidelijk om de EU te zien als een soort pinautomaat met een complexe gebruiksaanwijzing. Maar wie zich enkel laat leiden door het geld, mist de essentie. Om kansen te benutten is het de kern om Europa te zien als legitiem en relevant onderdeel van het gehele beleidsproces en als partner voor eigen doelen. Maar dit vereist wel dat er ook ruimte gemaakt moet worden voor de medewerkers om met Europa aan de slag te gaan.
Subsidiemedewerkers moeten in staat gesteld worden om te netwerken met internationale en lokale partners, informatiesessies bij te wonen, en tijd krijgen om de Europese aanvragen te doen. Het is aan bestuurders om te besluiten of bestaande fte’s anders worden ingezet of dat extra middelen beschikbaar komen voor uitbreiding van personeel.
Hiernaast zal de Europese denkslag structureel onderdeel moeten zijn van het lokale denk- en doe-werk. Dat betekent niet dat elk lokaal plan automatisch moet uitmonden in een subsidieaanvraag of vanuit Europese beleidsagenda’s moet volgen. Wel betekent het dat Europa vanaf het begin moet worden meegenomen in de afwegingen die lokaal worden gemaakt. Niet als storend element, maar als mogelijk vliegwiel.
Geen luxe maar noodzaak
De vraag of lokaal bestuur baat heeft bij meer aandacht voor Europa is allang niet meer actueel. De realiteit is dat Europa al lang binnen is, en op veel terreinen de kaders bepaalt waarbinnen lokaal beleid moet functioneren. De relevante vraag is of gemeenten niet alleen naar de Europese verplichtingen kijken, maar ook de kansen durven te benutten.
Europa komt niet later — het is er nu. De vraag is: handelen we ernaar?
Dit artikel is gebaseerd op een onderzoek dat Barend Tensen en Mart van der Wal hebben uitgevoerd voor Kenniscentrum Europa Decentraal (KED). Het onderzoek richtte zich oorspronkelijk op het in kaart brengen van de behoeften van beleidsmedewerkers bij gemeenten rondom het werken met de Europese Unie. Tijdens het proces werd duidelijk dat deze behoeften nauw verbonden zijn met eerder onderzoek naar Europeanisering, uitgevoerd door Hans Vollaard. Vanuit deze inzichten streeft KED ernaar decentrale overheden te adviseren en te stimuleren om de EU beter te integreren in hun beleidsprocessen. Het onderzoek van KED bestond uit een uitgebreid literatuuronderzoek en vijf diepgaande interviews.



Geef een reactie