Geloofsgemeenschappen dienen uit zichzelf te reflecteren of ze transparant (genoeg) zijn voor derden. Het gaat daarbij niet alleen om de relatie overheid-geloofsgemeenschappen, maar ook om andere spelers in het maatschappelijke middenveld. Geloofsgemeenschappen, van welke religieuze snit ook, moeten daarom uit de schaduw te treden. Dat betoogt docent Religie, Recht en Samenleving/Kerkrecht en voorzitter van het Centrum voor Religie en Recht (VU) Leon van den Broeke op het congres Scenario’s voor besturen dat de VU deze zomer heeft georganiseerd.
Transparantie is één van de aspecten van good governance. De rechtstaat en de democratie functioneren in de samenleving niet afdoende. Dat laten het huidige debat en ontwikkelingen in de samenleving zien. Wie het nieuws volgt, ontdekt al gauw dat zowel de rechtsstaat als de democratie worden aangetast. Good governance voegt waarde toe aan de rechtstaat en de democratie, ook al vormt het geen garantiebewijs. Democratie geeft de rechtsstaat diepgang en is vooral betrokken op transparantie van de overheid en de participatie van burgers. Transparantie en participatie zijn twee aspecten van good governance.
‘Transparantie en participatie zijn twee aspecten van good governance’
Er zijn diverse lijstjes met aspecten van good governance te vinden. Hier baseer ik me op het werk van de Utrechtse hoogleraar H. Addink. Hij benoemt als aspecten van good governance: efficiency, verantwoordelijkheid, mensenrechten en juistheid/fatsoen. Good governance is nodig om wanbeheer en corruptie te voorkomen. Dit type bestuur faciliteert participatie en helpt om gezag te legitimeren. Het is nodig in een wereld met meer (vak)technische regelgeving en meer bureaucratie. Transparantie leidt er toe dat burgers meer toegang hebben tot en meer betrokken zijn bij bijeenkomsten en vergaderingen; meer en betere toegang tot informatie hebben. Transparantie vraagt om een actieve(re), meer open houding van de overheid. Zij is er niet wanneer burgers het initiatief ertoe nemen, maar eerder zal zij uit zichzelf beargumenteerde verklaringen voor besluitvorming en beleid dienen te nemen.
Scheiding kerk-staat
Diezelfde overheid kan transparantie niet zonder meer aan geloofsgemeenschappen opleggen. Het stelt immers ook vragen aan een (on)transparante overheid. Daarbij komt dat dit thema vragen stelt aan politici en/of een overheid die de scheiding van kerk en staat incorrect hanteren. Deze scheiding veronderstelt immers een verbod op institutionele zeggenschap van de kerk over de staat, en van de staat over de kerk.
Verder gaat het om de neutraliteit van de staat jegens geloofsgemeenschappen, hetgeen een positieve houding jegens religie niet uitsluit. Het betreft het een gelijke behandeling van geloofsgemeenschappen. Op basis van art. 6 van de Grondwet is er vrijheid van godsdienst, zij het dat dit recht niet absoluut is. Art. 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek geeft kerkgenootschappen het recht een eigen statuut zelf op te stellen. Er is vrijheid van organisatie. Het ‘kerkgenootschap’ is één van de drie rechtspersoonsvormen waarvoor geloofsgemeenschappen kunnen kiezen. De andere twee zijn ‘vereniging’ en ‘stichting’. Moslims kiezen eerder voor vereniging of stichting, al was het alleen al vanwege de eerste vier letters van ‘kerkgenootschap’. Uit onwetendheid met de rechtspersoonsvorm ‘kerkgenootschap’ kiezen migrantenkerken vaak eveneens voor de rechtspersoonsvorm vereniging of stichting. Over het hoofd wordt gezien dat de rechtspersoonsvorm ‘kerkgenootschap’ een ruimere mate van organisatievrijheid heeft.
Onrechtvaardig
Die vrijheid voor kerkgenootschappen kan ook licht tot gemakzucht of naïviteit leiden als het gaat om good governance en in het ergste geval tot een bewuste attitude of strategie van non-transparantie. De media toont met enige regelmaat de uitwassen hiervan. Daarbij worden niet zelden alle georganiseerde vormen van religie over de anti-religieuze kam geschoren. Toch moeten deze voorbeelden geloofsgemeenschappen uitdagen tot de beantwoording van de vraag in hoeverre ze al transparant zijn c.q. uit zichzelf zouden moeten willen zijn.
‘Niet zelden worden alle vormen van religie over de anti-religieuze kam geschoren’
Daarbij kan het werk van de Zwitserse theoloog Karl Barth (1886-1968) verheldering aanbrengen. Hij schreef kloeke delen over geloofsleer. In één van die delen is een klein werk over Kerkrecht opgenomen. Hij stelt dat Kerkrecht vier aspecten moet bevatten. Allereerst, het moet dienstrecht zijn. Jezus Christus is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Ten tweede, het moet liturgisch recht zijn. Het gaat in de liturgie om Jezus Christus die het hoofd van de kerk is. Ten derde, het moet levend recht zijn. Het recht van de christelijke gemeente is in ontwikkeling, het is nooit af. Juridisch vertaald: ius sequitur vitam (het recht volgt het leven). Ten vierde, Kerkrecht moet ‘voorbeeldrecht’ (‘exemplarisches recht’) zijn. Daarmee bedoelde Barth dat Kerkrecht eigensoortig recht is. Het heeft een voorbeeldfunctie voor politieke, economische en culturele gemeenschappen.
In een context als de onze lopen we snel vast met dergelijke pretentieuze plannen. Het helpt als Barths opvattingen verstaan worden tegen de achtergrond van nazi-Duitsland en de (non)houding van de kerken jegens het onrecht in die tijd. Barth schreef dit werk in 1955, tien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Hij wilde dat de kerk weer een voorbeeld zou worden voor andere gemeenschappen. Hij bedoelde dat niet in die zin dat de kerk beter is dan de overheid of andere gemeenschapsvormen. Het is juist andersom: de kerk is als moreel instituut het aan haar stand verplicht te strijden tegen het onrecht en voor gerechtigheid. Hij achtte het onrechtvaardig wanneer zij alleen op zichzelf gericht zou zijn en zich naar binnen keert.
Anbi-status
Op zichzelf is er niets mis mee wanneer een overheid van geloofsgemeenschappen vraagt om transparant te zijn, soms zelfs niet als ze het eist. Het hangt uiteraard van de context af. Niettemin, geloofsgemeenschappen zijn actief in het publieke domein en begeven zich in het economische rechtsverkeer.
Ter illustratie: als ze zich beroepen op hun anbi-status dienen ze zich ook te houden aan de bijbehorende voorwaarden als publicatieplicht, het niet oppotten van vermogen en het beschikkingsmachtcriterium (geen van de bestuurders mag een meerderheid van de zeggenschap hebben). Het doel en de taken van geloofsgemeenschappen moeten dan inderdaad (voor 90 procent of meer) gericht zijn op het zijn van een algemeen nut beogende instelling. Tegelijkertijd wordt transparantie van kerkgenootschappen door de overheid bemoeilijkt: er vindt geen inschrijving van bestuurders in het handelsregister (Handelsregisterwet) plaats.
‘Met alleen een website redt een geloofsgemeenschap het niet’
Afgezien van een overheid die al dan niet terecht eisen stelt aan de transparantie van geloofsgemeenschappen, en ook los van de vraag of de overheid zelf wel
transparant is, zouden geloofsgemeenschappen uit zichzelf dienen te reflecteren of ze transparant (genoeg) zijn voor derden. Het gaat daarbij niet alleen om de relatie overheid-geloofsgemeenschappen, maar ook om andere spelers in het maatschappelijke middenveld. Voor zover ze dat nog niet gedaan hebben, dienen geloofsgemeenschappen, van welke religieuze snit ook, uit de schaduw te treden. Een website kan er hip uitzien, maar tegelijk van weinig transparantie getuigen. Met zo’n website alleen redt een geloofsgemeenschap het niet. Als het goed is, valt er niets te verbergen over de essentie en de identiteit van kerk-zijn. Integendeel.
Geef een reactie