Denken in termen van transities is in de mode. Zeker op het terrein van milieu en duurzaamheid. Hoe we die snelle en fundamentele systeembrede verandering gaan realiseren, is een vak op zich. Vaak is er kritiek op de bijdrage van de economie. Herman Vollebergh, econoom en socioloog, laat in zijn oratie zien dat de economie wel degelijk kan bijdragen aan het op gang brengen van de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie.
De tijd van geleidelijke verandering, van voorzichtige kleine stappen, ligt inmiddels achter ons. Noodgedwongen. Als we het milieu, en dus onszelf, nog willen redden dan moeten we haast maken. En hele grote stappen zetten. Alleen Trump en een enkele andere zonderling zal de noodzaak daarvan nog ontkennen. Vrijwel ieder ander onderkent dat we snel aan de gang moeten en tempo moeten maken. Ook het Nederlandse kabinet beseft dat en wil dat we snel fossiele brandstoffen inruilen voor niet-vervuilende en duurzame(r) energiebronnen als zon, wind en aardwarmte.
Hoe we die snelle en fundamentele systeembrede verandering gaan realiseren, is een vak op zich. Een wetenschap die zich bezighoudt met de vraag hoe we in een complexe en vaak weerbarstige samenleving als de onze toch doorbraken op korte termijn kunnen realiseren. Transitiemanagement is de toegepaste wetenschap die zich tegenwoordig met dergelijke wezenlijke vragen bezighoudt. Grondleggers van de discipline in Nederland zijn vooral de hoogleraren Jan Rotmans en Derk Loorbach van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het succes van het vak transitiemanagement roept de vraag op of bijdragen vanuit andere disciplines nog wel nodig en nuttig zijn.
Dat is precies de vraag die centraal staat in de recente oratie van Herman Vollebergh, bijzonder hoogleraar Economie en Milieubeleid aan Tilburg University.[1] Vollebergh is econoom én socioloog. Naast zijn bijzondere leerstoel in Tilburg is hij werkzaam voor het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Er is vaak veel kritiek op de bijdrage van de economie, constateert Vollebergh; ‘omdat deze wetenschap weinig behulpzaam zou zijn bij het aansturen van transities, onder meer vanwege haar beperkte kijk op het menselijk handelen, geloof in stuurbaarheid en gebrekkige aandacht voor systeemfalen’[2]. Wat hij in zijn oratie laat zien, is dat de economie wel degelijk kan bijdragen aan het op gang brengen van de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie.
De economie kan helpen bij het ontwikkelen van
betere en effectievere instrumenten
Een van de economische instrumenten waarvan Vollebergh aantoont dat het wel degelijk werkt, is de beprijzing van milieuschade die optreedt als neveneffect van productieprocessen die nuttige producten opleveren. Het Europese systeem van verhandelbare rechten op CO2 (ETS) is daar een voorbeeld van. De (krimpende) markt voor emissierechten werkt en leidt stap voor stap tot dalende emissies, zo luidt zijn boodschap, maar is allerminst perfect. Los van de vraag of het wel snel genoeg gaat, is het een onevenwichtige markt. Consumenten betalen (indirect) te veel terwijl grootverbruikers relatief weinig betalen.[3] Dat kan dus beter en de economie kan helpen bij het ontwikkelen van die betere en effectievere instrumenten.
Centraal in deze oratie staan zes stellingen waarin de bijdrage die de economie kan leveren wordt geformuleerd, en meteen ook weer gerelativeerd en geclausuleerd.[4] De stellingen worden in de daaropvolgende hoofdstukken uitgewerkt en toegelicht. Eén voorbeeld van zo’n stelling, aansluitend bij het eerder gegeven voorbeeld: ‘Grote transities vereisen milieubeprijzing, maar vragen ook goede inbedding in ander beleid’.[5] De stelling is typerend voor Vollebergh’s oratie en denken.
Zijn uitgangspunt is en blijft de economie. En daar is ook niets mis mee. Maar tegelijkertijd is hij socioloog genoeg om te beseffen dat abstracte economische modellen in de praktijk al snel op maatschappelijke en politiek-bestuurlijke barrières zullen stuiten. Om effectief te zijn moeten instrumenten daarom niet alleen in de economische theorie wortelen. Ze moeten ook – gestuurd vanuit disciplines als sociologie en bestuurskunde – voldoende recht doen aan complicaties als machtsverhoudingen, gevestigde belangen, eerder beleid of tekortschietende informatie. Vollebergh is dus zeker geen naïeve marktdenker.
Overheden zullen een actieve rol moeten spelen om transities op gang te brengen
Transities gaan, volgens hem, ook niet vanzelf. Overheden zullen een actieve rol moeten spelen om ze op gang te brengen. En, waarschuwt hij, als je de verkeerde oplossingsrichting kiest – ‘bijvoorbeeld omdat geen rekening is gehouden met fysieke beperkingen van een nieuwe technologie of een verkeerde inschatting van de kostenontwikkeling in de tijd’ – dan zullen de kosten navenant zijn.[6] De economie kan helpen dergelijke risico’s te beheersen.
Vollebergh’s oratie lijkt me om zeker twee redenen relevant. In het algemeen omdat hij niet blijft hangen in vrome boodschappen dat het allemaal anders moet. Hij richt zich op de ontwikkeling van concrete instrumenten die daarbij kunnen helpen. ‘Van uitdaging naar uitvoering’ zoals hij dit in de ondertitel van zijn oratie benoemd. Dat zijn bijdrage aan instrumentering misschien nog maar een klein stapje op de lange weg naar echte transitie is, kun je hem moeilijk verwijten. Wat zijn werk ook relevant maakt, is dat zijn zoektocht naar de bijdrage van de economie hem niet blind maakt voor andere (f)actoren. Dat maakt zijn zoektocht naar instrumenten realistischer in een wereld die nu eenmaal niet alleen uit de rationele homo economicus, de perfecte markt of het systeem zonder tekortkomingen bestaat.
Footnotes
[1] Herman Vollebergh, Haasje over? Instrumentering van transities: van uitdaging naar uitvoering. Tilburg University: Oratie 28 september; 110 pagina’s.
[2] Vollebergh, a.w., p. 8.
[3] Vollebergh, a.w., o.a. p.p. 84 – 86.
[4] Vollebergh, a.w., p. 10.
[5] Vollebergh, a.w., p. 10.
[6] Vollebergh, a.w., p. 40.
Geef een reactie