Het zou zo maar kunnen dat aan het einde van dit jaar indringende en politiek gevoelige vragen worden gesteld in de gemeenteraad of vergadering van Provinciale Staten over hoe de uiterst ambitieuze Haagse ambities uit het Klimaatakkoord – denk aan het plaatsen van zonne- of windparken – zich verhouden tot de gemeentelijke of provinciale democratie. Als uitwerking van internationale afspraken in Parijs in 2015 – opgenomen in het regeerakkoord van het derde Kabinet Rutte en vertaald in het ontwerp Klimaatakkoord van Nijpels van december vorig jaar – wordt nu landelijk gewerkt aan Regionale Energiestrategieën. Maar ze kunnen in Parijs of Den Haag wel meer afspreken. Formele raadsbesluiten van gemeenteraden of inpassingsplannen van de provincies rond gevoelige plaatsingen van wind- of zonneparken zijn naar mijn overtuiging bepalend voor het uiteindelijke succes.
Het is maar een voorbeeld van hoe grote, complexe en noodzakelijke transities ons uitdagen om het veranderend samenspel tussen overheden en maatschappelijke omgeving grondig te doordenken. Onze huidige bestuurlijke werkwijze en inrichting van sturingsprocessen is nog onvoldoende ingespeeld op dat nieuwe samenspel.
Hoe eenvoudig leek de wereld nog in 2005, toen het kabinet een advies kon aannemen met de titel Je gaat er over of niet. In dat advies werd afgerekend met bestuurlijke drukte. Nu zijn de akkoorden tussen overheden of met maatschappelijke partners aan de orde van de dag. Geen enkele overheid kan een complexe operatie als de energietransitie alleen realiseren. Zo is bijvoorbeeld de klimaatoperatie inhoudelijk al complex, maar ook institutioneel en procesmatig ingrijpend voor rijk en decentrale partners als gemeenten, provincies en waterschappen. Het doordenken van de governance vraagt niet alleen vanuit rijksbelang aandacht maar ook vanuit gemeentelijk, provinciaal of waterschapsperspectief, omdat vier autonome overheden elk hun democratie en verantwoording kennen.
‘Haagse akkoorden vragen erom dat de binding met autonome mede-overheden wordt doordacht’
Op dit moment zie ik dat Den Haag vooral de aandacht richt op de start en totstandkoming van akkoorden. Dat vooral de binding met gemeenten, provincies en waterschappen op koepelniveau wordt georganiseerd, maar dat de decentrale democratische verankering uiteindelijk nog te weinig aandacht krijgt. Besturen met (Haagse) akkoorden is mooi. Echter, het vergt ook nadrukkelijk het doordenken van hoe de binding met autonome mede-overheden wordt geborgd. Gemeenten, provincies of waterschappen zijn niet ‘de afdeling uitvoering’, maar zijn autonome partners die de besluitvorming in hun democratische organen goed moeten kunnen verankeren. Daarvoor is een nieuw samenspel nodig waarin een Haags belang niet van een hogere orde is dan een decentraal belang. Ook vroegtijdige verbindingen vanuit Den Haag met het decentraal bestuur moeten de aandacht krijgen.
De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) zal dit najaar een advies uitbrengen over dat nieuwe samenspel en het besturen met akkoorden. Of het nu gaat om het Klimaatakkoord, Pensioenakkoord of een Nationaal Preventieakkoord. Het is voor de ROB van belang om te kijken wat die akkoorden doen, vooral met de decentrale democratie. En om een perspectief te schetsen op hoe interbestuurlijke samenwerking aan urgente maatschappelijke opgaven verder kan worden ontwikkeld. Besturen zonder akkoorden is in het tijdbeeld van de komende jaren niet meer denkbaar. Het Klimaatakkoord wordt zo de testcase van hoe we als één overheid kunnen gaan opereren.
Dit blog is ook gepubliceerd op www.raadopenbaarbestuur.nl.
Geef een reactie