In de lijsttrekkersdebatten werd het stelselmatig genegeerd, maar Europa is een thema van levensbelang, zegt Mendeltje van Keulen. Momenteel blijft het debat maar hangen in de groef van meer of minder Europese samenwerking. We moeten een beter en inhoudelijker Europa-debat voeren, maar hoe doen we dat?
Complimenten zijn op zijn plaats voor de initiatiefnemers van de campagne #EUolifant. Met een social-media campagne, opinieartikelen in kranten en tijdschriften en politieke podcasts richtten zij de aandacht op een genegeerd thema in de verkiezingscampagne. Op een enkele losse uitspraak van een lijsttrekker na, waren er in de verkiezingsdebatten voor de nieuwe Tweede Kamer geen Europese twistpunten. Dat zal niemand ontkennen, maar wat eraan moet gebeuren blijft onnodig abstract. Verkiezingen zouden over Europa moeten gaan, Den Haag moet niet doen alsof er geen Europese Unie is, en nationale politici houden Europese zaken bewust van de politieke agenda, zo betoogden de initiatiefnemers van de campagne #EUolifant. EU-professionals in Den Haag en Brussel weten: voor het verjagen van de olifant van het Binnenhof is meer nodig dan een oproep van bevlogen academici. We moeten samen duwen.
Meer of minder Europa
In 2005 stemde Nederland onverwachts tegen een nieuw Europees verdrag. De daaropvolgende schokgolf in politiek en bestuurlijk Den Haag leidde tot een stapel analyses en adviesrapporten, waaronder het rapport Europa in Nederland (2007), van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Conclusie: het gebrek aan aandacht voor Europese kwesties in debatten staat niet op zichzelf, zoals de krantenlezer uit de EU-olifantcampagne zou kunnen opmaken. Het is een symptoom van verwaarlozing, die mede grondt op een halve eeuw stilzwijgende, ‘permissieve consensus’ tussen Nederlandse politieke partijen over nut en noodzaak van Europese samenwerking.
Anders dan andere landen kende Nederland, oprichter van de Europese Economische Gemeenschap (EEG), nooit een politiek of publiek Europadebat. Het zichtbare ongemak dat de politisering daarvan aan het Binnenhof opriep, leidde tot een ongecontroleerde vlaag van Europese bewustwording sinds de eerste jaren van deze eeuw. In alle onwennigheid konden politici het laten bij de vragen: willen we in of uit Europa en willen we meer of minder Europese samenwerking? Het is alsof Kamerleden hun inbreng in een Haags debat over belangenverstrengeling in de Limburgse Gedeputeerde Staten serieus zouden vormgeven rond de vraag naar afscheiding van deze provincie.
‘Bij gebrek aan tijdige inbreng van inhoudelijk experts en belangengroepen en weinig persaandacht schuwen veel Kamerleden de Europaportefeuille’
De vraag is waar de sleutel ligt tot een beter, diepgaander, beter geïnformeerd, inhoudelijker Europadebat van politiek en publiek. Niet alleen bij de kandidaat-politici die in de genoemde campagne de schuld in de schoenen geschoven krijgen. Noch bij de organisatoren van lijsttrekkersdebatten, bij ‘de media’ en hun hardwerkende EU-correspondenten (die de NAVO erbij doen), en al helemaal niet bij ‘het onderwijs’, waar Europese samenwerking vaak alleen bij maatschappijleer aan de orde komt. Voor een beter Europadebat zijn niet alleen politici, docenten en journalisten aan zet, maar ook de verenigingen waar wij Nederlanders lid van zijn, de belangenorganisaties die we steunen en de bedrijven en organisaties waar we werken.
Unieke inhoudelijke ondersteuning
Vijftien jaar geleden waren er nog geen hashtags, maar de referendumuitslag inspireerde de WRR tot concrete adviezen aan politiek, bestuur en maatschappelijke organisaties waar EU-olifant-watchers hun vingers bij zouden aflikken. Met steun van het ministerie van Buitenlandse zaken startte de Tweede Kamer in 2006 een tijdelijk project om Europese zaken zichtbaar te behandelen. Het Presidium huurde daarvoor inhoudelijke ondersteuning in, in de persoon van een groep EU-adviseurs die vanuit de departementen van Buitenlandse Zaken, Landbouw, het toenmalige VROM en Sociale Zaken voor drie jaar bij de griffie werden gedetacheerd. De ratificatie van het Verdrag van Lissabon leidde tot een nieuw instrument, het parlementair behandelvoorbehoud voor vroegtijdig EU-debat vlak na uitkomen van nieuwe Commissievoorstellen. De griffie gaf een EU-nieuwsbrief uit over de Europadebatten in de commissiezalen, organiseerde stakeholderbijeenkomsten om belangengroepen te wijzen op lobbykansen en maakte gericht gebruik van sociale media.
‘Nederlandse belangengroepen laten de lobby voor hun Europese dossiers nog te vaak over aan de Brusselse koepelorganisaties’
Hoewel deze communicatie-instrumenten inmiddels ter ziele zijn, is sprake van een ‘inbedding’ van de werkwijze in de Kamerorganisatie in 2011. Europa-adviseurs zijn niet meer gedetacheerd uit de departementen maar maken deel uit van de staf van een aantal Kamercommissies. Deze vorm van voor de griffie unieke inhoudelijke ondersteuning was voorloper van de parlementaire onderzoek agenda en een nieuwe Dienst Onderzoek en Analyse (DAO).
Schijnwerpers op Europa
De afgelopen vijftien jaar is er dus een en ander geïnvesteerd aan de zijde van de ambtelijke ondersteuning van het nationale parlement. Maar de WRR hield het niet bij politiek en bestuur – andere aanbevelingen waren nadrukkelijk gericht op maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Immers, door meer inbreng van belangengroepen en burgers, zullen parlementair journalisten de schijnwerper vaker zetten op de nationaal-politieke discussie over Europese dossiers. Die worden immers allemaal in commissiezalen aan het Binnenhof besproken. Er is genoeg saillants over te vertellen: coalitieruzies en verschillen van mening binnen fracties in het nationale en Europese parlement. Maar alle adviezen ten spijt, blijft de persbank bij Haagse Europa-vergaderingen leeg. Het EU-correspondentschap is voor parlementair journalisten een buitenlandse plaatsing. Er vindt weinig koppeling plaats tussen debatten in het Europese en nationale parlement. Ook Nederlandse belangengroepen laten de lobby voor hun Europese dossiers nog te vaak aan de Brusselse koepelorganisaties. De recent gepubliceerde Europa-agenda van werkgeversorganisatie VNO-NCW is een lovenswaardige poging van het tegendeel. Voor wie de sociale media volgt, valt op dat er wel enige inhoudelijke discussie plaatsvindt – maar enkel tussen Europarlementariërs en de Brusselse werkgeverskoepel. Bij agendering van de VNO-NCW-Europa agenda in de plenaire zaal van de Tweede Kamer hielden de woordvoerders van de middenpartijen het bij al dan geen opname van ‘de EU in de Grondwet’.
‘De Europese Unie wacht niet op onze worsteling met de olifant’
Het is een dilemma. Bij gebrek aan tijdige inbreng van inhoudelijk experts en belangengroepen en weinig persaandacht schuwen veel Kamerleden de Europaportefeuille. Die vicieuze cirkel maakt dat het nationale EU-debat blijft hangen in de groef van meer of minder Europese samenwerking. Ondertussen wacht de Europese Unie niet op onze worsteling met de olifant. Over de vraag hoe groen de Green Deal precies moet zijn voor nationaal natuur-, landbouw- en renovatiebeleid komen over twee maanden concrete voorstellen uit. Wat kiezen Nederlanders als bestemming van de herstelfondsmiljarden? Aan het Binnenhof liggen nu voor: een handelsverdrag met Canada, een Europees gender actieplan, een voorstel voor miljardenleningen voor coronasteun en een Europese wet over online platforms. Lobbyisten, denktanks, NGO’s en experts, scherp de pennen, doe je werk, en jaag dat debat aan waar het hoort: in de nationale politieke arena.
Geef een reactie