Menno Spaan kreeg een kijkje in de keuken bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waar hij sprak met medewerkers van hoog tot laag. Bij zijn analyse van het DNA van de DNA-onderzoekers vond Spaan opmerkelijke sporen. Waar andere organisaties zich laten leiden door managementindicatoren, staat bij het NFI de inhoud centraal, constateert Spaan.
*Dit is het eerste deel van een tweeluik.
‘Het gaat ook wel eens mis’. Erwin lacht. Een lach van oor tot oor. Hij heeft net verteld dat hij een goede week had. Hij reed naar kantoor, na veel regen scheen de zon weer voor het eerst. Het is voorjaar en de bloemen komen uit. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft het datalab geopend. Het is de derde keer dat we elkaar spreken. We raakten niet uitgesproken.
‘Inhoudelijke kennis kan ook weleens doorschieten’
Over de I30, een systeem waarin iemand van het NFI een collega overtuigt van een goed idee en er dan dertig uur aan kan besteden. Over de Algemene Bestuursdienst die wil dat hij na zijn vaste termijn doorbeweegt naar een andere positie, maar waarom? Erwin zit hier omdat hij verstand heeft van forensisch sporenonderzoek. Over het op de inhoud kunnen doorstromen bij het NFI tot op de hoogste schaalniveaus en hoe leidinggevenden graag weer het inhoudelijke vak in gingen toen die mogelijkheid er kwam. Over de mate waarin de inhoud leidend is in zijn werk: ‘Ik bemoei mij niet meer met onderzoeken, gelukkig zit er een laag tussen mij en de medewerkers, want ik kom uit dat veld en de verleiding is groot.’ Over zijn rol als divisiehoofd in het managementteam: ‘Ik ben degene die zegt: “we kunnen dat wel willen, maar dat is niet hoe het werk werkt’’.’
En dan zijn we toe aan de anekdotes. Hoe inhoudelijke kennis ook wel eens kan doorschieten. ‘Omdat de inhoud hier centraal staat en veel onderzoekers zich primair bezig houden met hun onderzoek, is er geen nette pakkencultuur. Maar buiten is dat anders. Soms moet je er netjes uitzien. Een collega had een afspraak met een sjieke instelling in het bankwezen om iets uit te leggen over data-analyse. Hij was er in zijn t-shirt naartoe gegaan met daarop de tekst ‘I read your email.’’
Relativeringsvermogen en plezier
Het valt mij op dat binnen het NFI relativeringsvermogen en plezier in het werk belangrijke elementen zijn. Maar ook een enorme toewijding. ‘Zodat de waarheid boven tafel komt’ en ‘voor rechtvaardigheid’, zeggen medewerkers Kim en Harm als ik hen vraag waar hun drive vandaan komt. ‘Als datascientist kan ik elders meer verdienen’, zegt Kim. ‘Maar waar vind je zo’n baan?’ ‘Het NFI werkt al vanaf het allereerste begin met data-analyses’, zegt Harm. ‘We hebben een grote groep ontwikkeld die zich hiermee bezig houdt.’ ‘Ik merk het bij oud studiegenoten die elders werken’, aldus Kim. ‘Ze moeten de afdeling ICT uitleggen dat ze met nieuwe programmatuur willen werken. Hier is dat normaal. Iedereen experimenteert.’
“Zorg dat je in deze telefoon komt, je hebt 48 uur de tijd” wordt hier soms tegen ons gezegd’, aldus Harm. En over het werk: ‘Waar vind je nu die combinatie van werken voor rechtvaardigheid, de spanning van het forensische veld en die ruimte voor inhoudelijke vernieuwing? We hebben heel wat collega’s die hier 25 jaar werken.’
Zelf heeft Harm een belangrijke bijdrage aan Hansken geleverd, een platform waarop digitale sporen worden geplaatst door de politie. Met een paar mensen begonnen ze er ruim vijftien jaar geleden aan omdat ze al hun tools om gegevensdragers te doorzoeken op één plek bij elkaar wilden brengen. Toen het in ontwikkeling was, was er de grote zedenzaak Robert M. in Amsterdam. Acht terabyte aan digitaal materiaal moest worden doorzocht. Dat werd gedaan met het nieuwe systeem, waarna ze besloten het door te ontwikkelen. Nu wordt het internationaal gebruikt en onlangs is zelfs een meekijkfunctie ontwikkeld voor de advocatuur en rechters. In Nederland gebruiken alle opsporingsorganisaties het. In 98 procent van de rechtszaken spelen digitale sporen een rol. En het neemt alleen maar toe: het aantal devices en de hoeveelheid data per device. ‘Je moet daar slimme analyses op los kunnen laten, anders is er te weinig menskracht om al die data te analyseren.’ En het antwoord op mijn vraag waarom het systeem ‘Hansken’ heet? ‘Het vorige project was een acronym: Xiraf, dus we zochten weer iets dergelijks, een groot dier, maar wel één die geen andere dieren eet. Dan kom je al snel op een olifant. De vrouw van Erwin vond toen het verhaal van de olifant Hansken.’ Na het gesprek krijg ik vervolgens de replica van de schedel van die olifant te zien. Die staat bij het NFI in de gang, op ware grootte.
Tekstbox: Vernieuwingsinitiatieven van het NFI
Zoekmachine Hansken biedt de politie, rechercheurs en advocatuur de mogelijkheid om grote hoeveelheden data en sporen van in beslag genomen apparaten, zoals telefoons en laptops, te doorzoeken. Het doorzoeken van de groeiende berg digitale data zou anders veel inzet en tijd kosten, of zelfs onmogelijk zijn. Het NFI heeft de software ontwikkeld voor Hansken, nadat het een belangrijke rol speelde in het kraken van de beveiligde digitale informatie en het terughalen van gewiste gegevens van de computer van Robert M. in de zedenzaak in Amsterdam. Na zijn aanhouding wordt acht terabyte aan data en informatie op zijn computer gevonden. Door de ontwikkeling van Hansken is er nu een betere manier om dergelijke grote hoeveelheden data te doorzoeken en te filteren op verdacht materiaal. Het levert tijdwinst op en biedt een toekomstbestendige manier voor het uitvoeren van digitaal forensisch onderzoek.
Van de 125.000 DNA-profielen per jaar zijn er slechts enkele honderden die in een spoedprocedure worden uitgevoerd. In de spoedprocedure horen de opdrachtgevers al na enkele uren of het DNA-spoor aan iemand in de DNA-databank voor strafzaken gelinkt kan worden. Door snel resultaten terug te koppelen, kunnen tactische keuzes worden gemaakt in de opsporing. Door DNA-onderzoek volledig geautomatiseerd uit te voeren heeft het NFI de aantallen zodanig laten toenemen dat vanaf nu (tien)duizenden zaken per jaar met een enorme snelheid kunnen worden uitgevoerd. Binnen drie dagen krijgen politie en OM automatisch de resultaten teruggekoppeld. De Snelle ID-lijn voert het onderzoek uit van spoor tot aan de rapportage. Het NFI is het eerste forensisch instituut ter wereld dat dit proces van analyse, interpretatie en vergelijking van het profiel van personen in zaken volledig geautomatiseerd heeft. Het NFI ontwikkelde hiervoor software die op basis van een algoritme DNA uit een spoor of bewijsstuk kan halen en dit DNA-profiel vervolgens kan vergelijken met het DNA van een verdachte of met de DNA-profielen in de forensische database. Hiermee wordt een enorme tijdwinst geboekt. Door een snelle analyse kunnen eerder tactische beslissingen worden genomen in het onderzoek van de politie, waardoor meer zaken worden opgelost. Zo kunnen bijvoorbeeld gerichter en sneller camerabeelden of zendmastgegevens worden opgevraagd als een verdachte direct in beeld is.
Het NFI heeft in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam het lab AI4forensics geopend, om onderzoek te doen naar de manieren waarop AI kan bijdragen aan bewijsvoering in strafzaken. De ontwikkeling van AI en het gebruik ervan in de samenleving gaat razendsnel en zo ook in de criminele wereld, waar bijvoorbeeld codes in ogenschijnlijk onschuldige video’s en foto’s worden verstopt om geheime boodschappen door te geven. Kunstmatige intelligentie kan helpen deze boodschappen te herkennen en te ontcijferen, zodat deze tijdig onderschept kunnen worden. Naast het herkennen van geheime boodschappen in foto’s en video’s, wat steganografie wordt genoemd, wordt ook onderzoek gedaan naar het herkennen van stemmen en sprekers en naar deepfakes. Het NFI werkt in het lab samen met promovendi en een postdoc.
Het NFI heeft naar aanleiding van een steekincident tussen rivaliserende drillrapgroepen in Scheveningen een messendatabase aangelegd. Er bestaan grote zorgen over verboden wapenbezit op straat en een toename van het aantal steekincidenten onder jongeren. De database bevat verschillende typen messen en de kenmerken ervan, zodat bij steekincidenten waar geen wapen wordt gevonden op basis van de steekwond kan worden bepaald wat voor type mes er gebruikt moet zijn. Dat kan helpen bij de opsporing en berechting van verdachten. Ook geeft de database inzicht in de omvang van de problematiek en het soort messen dat wordt gebruikt bij verschillende soorten incidenten.
Het NFI is erin geslaagd om samen met onderzoekers van universiteiten voor cold cases jaren na iemands overlijden nog informatie te achterhalen uit een klein stuk tand of nagel. Daarvoor werken ze samen in een multidisciplinair onderzoeksteam, genaamd MuRDOCC (Multidisciplinair forensisch onderzoek van onbekende doden en cold cases). Tanden en nagels zijn stoffelijke resten die na iemands overlijden nog lang intact blijven. Het zijn daarom interessante resten voor onderzoek in cold cases. Door het stuk tand of nagel op een bepaalde manier te prepareren, kunnen tegelijkertijd verschillende onderzoeken worden gedaan op hetzelfde object, om daarmee bijvoorbeeld de identiteit van een persoon te achterhalen, of om de omstandigheden van het leven van de persoon of het overlijden te reconstrueren.
De inhoud centraal
Bij het NFI is de inhoud centraal stellen, ook echt de inhoud centraal stellen. Kim is net gestart in een nieuwe rol. Ze zet een datateam op voor chemisch en fysisch zaakonderzoek. Denk aan het analyseren van drugs om vast te stellen uit welke partij of uit welk laboratorium deze komen. Met AI-modellen kunnen verbanden worden gelegd tussen meerdere meetresultaten.
‘Lukt het medewerkers om hun stokpaardjes los te laten?’
‘Door resultaten van verschillende onderzoeken bij elkaar te brengen en deze te analyseren, hopen we te achterhalen of er zaken aan elkaar gekoppeld kunnen worden.’ Toen Kim startte lag er een lijst van 35 mogelijke projecten. Op mijn vraag hoe zij prioriteert in de veelheid van mogelijkheden, zegt ze: ‘Die heb ik geanalyseerd samen met collega data scientists en de teams die ze inbrachten. Ik heb een opbouw gemaakt om breed te beginnen en op verschillende gebieden eerste stappen te maken en daar vandaan verder te ontwikkelen. De prioritering en planning heb ik ingebracht in het overleg waar de aanspreekpunten R&D van alle teams van onze divisie samenkomen. Zij beslissen waar we mee starten. Ons doel is om snel verschillende dingen te doen met een hoge succeskans en daarmee aan de divisie te laten zien wat er zoal mogelijk is, zodat hopelijk zoveel mogelijk collega’s daarop aanslaan en nieuwe ideeën bedenken.’ Op mijn vraag of een leidinggevende een rol speelt in de besluitvorming, kijkt ze mij vragend aan. Ja natuurlijk bespreekt ze dingen met haar divisiehoofd, maar de ruimte om inhoudelijk keuzes te maken, die is vanzelfsprekend. Harm voegt toe: ‘Wij tekenen als forensisch onderzoekers ook zelf voor de resultaten van ons onderzoek en we moeten het in de rechtbank uitleggen.’ Eén keer in zijn veertienjarige loopbaan had één van de betrokken directeuren van een opdrachtgevende organisatie in een mediagevoelige zaak zich bemoeid met de formulering van de resultaten in zijn rapportage. Toen heeft hij voorgesteld dat die directeur het rapport dan maar zelf moest tekenen en de uitleg in de rechtbank kon geven. Het rapport bleef onveranderd.
Schiet het niet door, die inhoudelijke focus? Hobbyisme, het niet loslaten van stokpaardjes? Ik vraag het in mijn eerste bezoek aan Annemieke, de wetenschappelijk directeur van het NFI. De range aan activiteiten die ze schetst in het gesprek dat we later hebben is enorm: van het herkennen van deepfakes, sprekersherkenning en de toepassing van Artificiële Intelligentie (AI) met het onlangs opgerichte lab AI4forensics tot de DNA databank en de messendatabank. In totaal zijn er bij het NFI 37 deskundigheidsgebieden.
De mevrouw die haar loopbaan begon als een geduldig onderzoeker naar kanker en daar een prestigieuze plaats mee afdwong bij het Massachusetts Institute of Technology (MIT) in de VS, maakt niet bepaald een geduldige indruk in het gesprek dat volgt. We moeten snel ter zake komen. Maar er volgt een prachtig gesprek waarin ze alle punten afvinkt voor innovatie. De focus van het NFI lag vooral op productie en minder dan gewenst op innovatie toen ze er voor het eerst kwam. Het instituut voert forensisch zaakonderzoek uit voor het OM, de politie en de rechtspraak, maar heeft ook een belangrijke onderzoekstaak.
‘Inhoud en innovatie zijn op het hoogste niveau vertegenwoordigd’
De Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit is daarin leidend. Daarin is onder meer de onafhankelijkheid vastgelegd zoals het zich niet laten leiden door ‘buiten-wetenschappelijke overwegingen’, zoals ’overwegingen van politieke aard’ bij de opzet, uitvoering en rapportage van onderzoek. Het NFI valt onder het ministerie van Justitie en Veiligheid (de “eigenaar”) en heeft een bijzondere positie. Het NFI krijgt een totaalbedrag waarvoor naast de bedrijfsvoering de productie en de activiteiten voor innovatie worden uitgevoerd. Dat geeft ruimte: door de productie slimmer, sneller en efficiënter te doen, kan het NFI enerzijds politie, het OM en de rechtspraak beter bedienen, maar met het geld dat overblijft ook investeren in onderzoek voor vernieuwing waarmee de productie nog meer omhoog kan en het NFI klaar is voor de forensische vragen van morgen. Het OM en de politie geven daarbij hun behoefte aan zaakonderzoek jaarlijks aan. ‘We gaan daarin niet micromanagen. Omdat er zaken opgelost moeten worden, is de focus van medewerkers daarop gericht. Je moet je verantwoorden in de rechtszaal. Daarmee is er altijd focus in de onderzoeken die worden gedaan.’ Voor onderwerpen op de langere termijn is dat anders. Daarvoor is een onderzoeksagenda ontwikkeld waarin nauw wordt samengewerkt met universiteiten en andere onderzoekspartners. ‘We maken met onze partners inhoudelijke keuzes wat we wel en niet doorzetten.’
Annemieke geeft duaal leiding aan het NFI samen met de algemeen directeur. Inhoud en innovatie zijn met haar op het hoogste niveau van het instituut vertegenwoordigd.
Tekstbox: Inhoudelijke focus als randvoorwaarde voor innovatie
Publieke organisaties zijn van oudsher in sterke mate inhoudsgedreven. Dat moet niet doorschieten met topambtenaren die de koers van het beleid bepalen en hun tijd wel uitzitten met ministers en staatssecretarissen die komen en gaan. Maar gedreven door New Public Management, waarin de overheid producten levert en wordt aangestuurd als een bedrijf, heeft zich een tendens van ‘sturen en regelen’ genesteld. Overheidsorganisaties leveren producten binnen vastgestelde doorlooptijden volgens van te voren beschreven processen. Managers van afdelingen sturen daarop en hoeven daarom van de inhoud niet veel te weten. Natuurlijk is er niets mis met goede afspraken over resultaten die moeten worden geleverd, maar de overheid laat zich daar lastig op sturen. Doet de politie het goed als veel processen-verbaal worden uitgeschreven? Als op een uitgaansavond wordt voorkomen dat het uit de hand loopt, is dat immers juist niet het geval. Het NFI vindt hierin een mooie balans door het inhoudelijke werk en de maatschappelijke doelstellingen centraal te stellen en juist daarom slim en efficiënt te werken. Dit lukt door de positionering van het NFI. Die is anders dan bij veel andere organisaties. En daar kunnen we van leren.
1. De wijze van financieren zorgt ervoor dat vernieuwing bijdraagt aan de productie
Bij het NFI zijn er productiedoelstellingen, maar door een financiering die zich niet alleen richt op aantallen en doorlooptijden, heeft de organisatie ruimte om vernieuwing in te zetten om de productie te verbeteren, versnellen en verhogen. De ruimte die ontstaat bij een efficientere productie kan worden ingezet voor vernieuwing, uiteraard op die plaatsen waar verwacht wordt dat dit meerwaarde oplevert. Op deze manier ontstaat een zichzelf versterkende cirkel: vernieuwing zorgt voor een betere, snellere en hogere productie, dat zorgt weer voor extra middelen voor vernieuwing, die weer voor hogere, betere of snellere productie kan zorgen, enzovoorts. In deze cirkel wordt de organisatie ook steeds weer gedwongen om vernieuwing te wegen op de toepasbaarheid in zaken. Hiermee wordt voorkomen dat vernieuwing los komt te staan van de praktijk. Waar de nadruk op financiering van de productie (p*q) bij veel organisaties al snel zorgt voor te veel aandacht voor productie omdat vernieuwing op de korte termijn te weinig rendement oplevert, is dat bij het NFI niet het geval.
De werkwijze vraagt wel om focus, een mindset in de organisatie. Hoe precies wil je zijn als deskundige als de uitkomst van je onderzoek duidelijk is? In de tijd die je extra besteedt, had je ook alweer aan een andere zaak kunnen werken. Voor deze mindset is bij het NFI voortdurend aandacht: in een tool in het rapportformat waarin een onderzoeker zich die vraag moet stellen, maar ook in de evaluatie van een zaak en in tussentijdse momenten door steeds te vragen hoe de meeste publieke waarde kan worden gecreëerd.
2. Een productieorganisatie met “andere” doelstellingen
Bij het NFI is de productie anders gedefinieerd dan de meeste overheidsorganisaties met productiedoelstellingen. Door de zaak centraal te stellen en niet alleen het afnemen van het aantal DNA-profielen als “productietargets” te formuleren, is de organisatie effectiever en kan daardoor sneller zijn in het voorzien in een behoefte van de opdrachtgever. Zijn er goede vingerafdrukken, dan is DNA-onderzoek niet altijd meer nodig. Is de verdachte al bekend? Is het mogelijk om wangslijm te gebruiken voor identificatie? Allemaal wegen die sneller zijn dan het domweg uitvoeren van DNA-onderzoek omdat je productiedoelstellingen daarop gebaseerd zijn. Dit zorgt ook voor een andere rol in de keten. De politie wil bijvoorbeeld soms DNA-onderzoek in gang zetten want ‘dan hebben we dat alvast’, maar dat gaat ten koste van capaciteit voor andere zaken. Reden om hier vanuit het NFI kritisch op te zijn.
3. Positionering in de ‘Triple Helix’
Het NFI werkt nauw samen met onderzoekinstituten (twintig promovendi, hoogleraren die doceren en bij het instituut werken) en het bedrijfsleven. Hiermee wordt de klassieke ‘Triple Helix’ vormgegeven, een belangrijke initiator van innovatie. Wat het NFI in wetenschappelijke onderzoeken vindt, wordt ook gepubliceerd en daarmee in openbaarheid gebracht voor internationale kennisontwikkeling. En ook hier geldt dat het NFI steeds weer de connectie houdt met de praktijk. Door onderzoek te doen in zaken, blijft die connectie geborgd. Knap is ook dat het NFI door kennisuitwisseling andere organisaties meeneemt in de vernieuwingen, zoals ook als kerntaak in de ‘Regeling taken NFI’ is vastgelegd. Denk bij deze taak aan opleidingen voor forensisch officieren, voor de politie en rechters. Doen zij dat niet, dan wordt wat het NFI heeft bedacht niet gebruikt en heeft het geen nut.
4. ‘No nonsense’
Tot slot leidt de focus op inhoud en maatschappelijke doelen tot een ‘no nonsense’-gevoel dat veiligheid geeft voor medewerkers. We weten waar we van zijn en waar we het voor doen. Je kan zijn wie je bent. Er is vertrouwen. Als medewerker krijg je ruimte en het management staat achter je als het nodig is, maar stuurt ook. Er is ruimte voor humor en relativering met een gevoel van veiligheid om innovaties tot stand te laten komen.
Tot slot: de onderzoekstaak van het NFI staat in de ‘Regeling taken NFI’ vastgelegd als ‘kerntaak 2’. Dit legitimeert de organisatie om die taak volwaardig uit te voeren en hier vijftien procent van de capaciteit aan te besteden. En laat dit nu precies het getal zijn dat in veel grote private organisaties als uitgangspunt wordt genomen voor het innovatiebudget; organisaties die voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van innovatie. Je zou je bijna afvragen waarom dat niet voor iedere overheidsorganisatie met uitvoeringstaken wordt toegepast, in het bijzonder als deze zich in een omgeving bevinden waar vernieuwing een belangrijke rol speelt om bij te blijven.
*Dit is het eerste deel van een tweeluik. Het tweede deel verschijnt op donderdag 28 december.
Beeld: Chokniti Khongchum
Geef een reactie