Van het Rotterdamse slavernijverleden is weliswaar weinig zichtbaar in het hedendaagse straatbeeld, maar nieuw onderzoek van Alex van Stipriaan laat zien dat de stad in de zeventiende en achttiende eeuw tot over zijn oren in de slavernij zat. Dave van Ooijen bespreekt Rotterdam in slavernij, het recent verschenen boek van Van Stipriaan.
Van het Rotterdamse slavernijverleden was tot voor kort weinig bekend. Dat kan vanaf nu niet meer worden gezegd. Nieuw onderzoek van Alex van Stipriaan, hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Erasmus Universiteit, laat zien dat Rotterdam in de zeventiende en achttiende eeuw tot over zijn oren in de slavernij zat. Zowel wat betreft het vervoer van slaven, het inzetten van slaven op plantages in onder meer Suriname en Curaçao, als in de handel van de door slaven verbouwde suiker, tabak en koffie. In zijn onlangs uitgebrachte boek ‘Rotterdam in slavernij’, het resultaat van twee jaar diepgravend archiefonderzoek, gaat Van Stipriaan uitgebreid in op een tot voor kort onbekend stuk koloniale geschiedenis van Rotterdam. Het boek is toegankelijk en indrukwekkend geschreven. Een boek dat een goed beeld geeft over de reikwijdte en de complexiteit van het slavernijsysteem. Een systeem dat tot de dag van vandaag invloed heeft over hoe witte en zwarte Nederlanders over elkaar denken en met elkaar omgaan.
Zichtbaar slavernijverleden
In een periode van ruim 250 jaar (1596-1863) zijn volgens de meest voorzichtige en best gedocumenteerde bronnen ongeveer 60.000 anonieme Afrikanen door Rotterdammers als tot slaaf gemaakten naar Noord- en Zuid-Amerika gebracht. Van het Rotterdamse slavernijverleden is in de hedendaagse samenleving nog weinig zichtbaar. In tegenstelling tot in Amsterdam zijn statige herenhuizen en pakhuizen in Rotterdam uit deze periode bijna geheel verdwenen.
‘Rotterdam deed relatief minder aan slavenhandel en meer aan retourhandel van goederen’
De erfenis is daarentegen nog goed zichtbaar in de samenstelling van de bevolking. Zo heeft een op de acht bewoners van Rotterdam voorouders die ooit tot slaaf gemaakt zijn in het Atlantisch gebied. Dat is meer dan welke stad in Nederland dan ook. Niet alleen is het aantal Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders in Rotterdam groot. De stad herbergt bovendien een grote groep Kaapverdianen met wortels in de Portugese slavernij. Met het boek is veel nieuw feitenmateriaal over de Nederlandse koloniale geschiedenis onder het stof vandaan gehaald en toegankelijk gemaakt. In het boek wordt voortdurend in- en uitgezoomd van het grote naar het kleine en omgekeerd. Afwisselend komen verschillende verhalen over het leven in het Caraïbisch gebied en het leven in Rotterdam aan bod.
Kooplieden, reders en naamloze arbeiders
Van Stipriaan heeft niet gepoogd een alomvattend overzicht te geven, maar ervoor gekozen een aantal casussen gedetailleerd uit te werken. In een toegankelijke stijl focust Van Stipriaan zich op Rotterdammers die actief waren in de slavernij in Suriname, Curaçao en de kusten van Afrika. Zo gaat hij in op de rol van de families De Mey, Van Belle en Van Oordt die zowel handelden in tot slaaf gemaakten als in producten uit deze landen, zoals koffie, suiker en tabak. Verder gaat hij uitgebreid in op de rol van de vier belangrijkste handelshuizen die Rotterdam in die periode telde. Ook aan het leven van de tot slaaf gemaakten op de met Rotterdams geld gefinancierde plantages besteed hij ruim aandacht. De plantages die door Rotterdammers werden gefinancierd en beheerd, waren volgens Van Stipriaan niet wreder of minder wreed dan andere plantages. Wel deed Rotterdam minder aan slavenhandel en meer aan retourhandel van goederen.
‘De korte slavernijgeschiedenis in Brazilië is belangrijk geweest voor Rotterdam’
Van Stipriaan gaat niet alleen in op de relatief kleine groep kooplieden, reders en bankiers. Hij gaat ook in op het leven van de vele duizenden naamloze arbeiders, zeelieden en soldaten, ambachtslieden en klerken die uit heel Nederland, zelfs uit heel Europa, in deze stad terechtkwamen. Net als in de rest van de Republiek speelden migranten uit Frankrijk, Engeland en Vlaanderen een voorname rol in de economische bloei van de stad. Ook legden buitenlandse slavenschepen zich vaak in de Rotterdamse haven aan om zich te bevoorraden. Zijdelings gaat Van Stipriaan ook in op Rotterdammers die elders in het Atlantisch gebied actief waren. Zoals de Rotterdamse koopman Gilles Groeneveld, die eind achttiende eeuw met zijn schip De Jonge Gilles actief was in de vaart op West-Afrika, Suriname en de Caribische eilanden, en op Rotterdammers die plantages bezaten op de eilanden Grenada en Tobago.
Brazilië
Uitermate boeiend is het verslag van een slavenhaler die Van Stipriaan heeft gevonden van een in 1772 gemaakte reis naar Suriname door het slavenschip Elisabeth van handelshuis Coopstad & Rochussen. Een handelshuis dat in totaal 65 slavenreizen maakte. Omdat uiteindelijk niet meer dan een kwart van de Afrikanen op de Nederlandse slavenschepen uit Ghana kwam besteed Van Stipriaan ook aandacht aan andere Afrikaanse landen die een rol speelden in de slavenhandel. En omdat niet meer dan de helft van de tot slaaf gemaakten naar Suriname ging, besteedt hij ook prominent aandacht aan Curaçao.
‘De aan slavernij gerelateerde Rotterdamse nijverheid is veel langer doorgegaan dan vaak wordt aangenomen’
Uit de door Van Stipriaan genoemde voorbeelden blijkt dat ook de korte slaverijgeschiedenis van de Republiek in Brazilië (1630-1654) voor Rotterdam en Rotterdammers tamelijk belangrijk is geweest. Niet alleen kwam al voor de Nederlandse aanwezigheid aldaar door tot slaaf gemaakten geproduceerde suiker naar Rotterdam waar het in suikerraffinaderijen in de stad werd verwerkt, maar vanaf de jaren 1630 tot begin jaren 1650 zijn er ook veel Rotterdammers die kant op gegaan. Alleen al in het jaar 1639-1640 stuurde de WIC 88 schepen die Atlantische Oceaan op, waarvan er 78 naar Brazilië gingen. Hierdoor had volgens Van Stipriaan de slavenhandel, slavernijproductie en slavernij-gerelateerde Rotterdamse nijverheid een internationale dimensie die veel langer is doorgegaan dan vaak wordt aangenomen. Lang nadat Nederland, onder Engelse druk, in 1864 officieel de slavenhandel met Afrika had verboden blijken er nog slavenschepen vanuit Rotterdam te zijn vertrokken. Zo zijn tussen 1842 en 1850 in ieder geval zeven slavenschepen, onder Portugese en Braziliaanse vlag, van Rotterdam naar Afrika gevaren om slaven naar Brazilië te brengen.
Verzet en protest
Slavernij is volgens Van Stipriaan nooit een onomstreden systeem geweest. Aan de ene kant was er sprake van verzet in de gekolonialiseerde gebieden door degenen die het slachtoffer van het systeem waren. Aan de andere kant was sprake van langzaam toenemend protest in Nederland en andere Europese landen tegen de mensonterende taferelen die zich in de plantages afspeelden. De eerste sporen van verzet zijn volgens Van Stipriaan al te vinden op het moment dat slavenschepen aan de overtocht naar de Amerika’s begonnen. Van de Nederlandse slavenschepen is bekend dat in ieder geval op gemiddeld één van de vijf schepen vormen van opstand of pogingen daartoe hebben plaatsgevonden.
‘De slavernij laat een tweezijdige, gedeelde mentale erfenis na’
Van Stipriaan gaat in op verschillende vormen, vrijwel allemaal gesitueerd op enkele ‘Rotterdamse’ plantages in Suriname. Zo bleek het aan de hand van de Surinaamse bezittingen van de eigenaren van de koffieplantage Maasstroom aan de Commewijnerivier en de suikerplantage Claarenbeeck mogelijk te zijn een goed beeld te krijgen in de verschillende vormen en verzet van tot slaaf gemaakten. Naast opstand en marronage gaat Van Stipriaan ook in op vele andere vormen van verzet die minder direct zichtbaar, of kleiner of zelfs onzichtbaar waren, maar net zo goed het systeem bedreigden. Bepaald indruk maakt het verhaal van de opzichtersslaaf Cokje op plantage Claarenbeeck die, als de hoogste in de opgelegde slavenhiërarchie, op tal van manieren probeerde het leven van slaven die het zware veldwerk moesten doen te verlichten, maar uiteindelijk het onderspit delfde.
Mentale erfenissen
De koloniale geschiedenis heeft zowel de nakomelingen van de tot slaaf gemaakten als de nakomelingen van degenen die de Rotterdammers die van de slavenhandel profiteerden opgezadeld met een tweezijdige, gedeelde mentale erfenis, aldus Van Stipriaan. Erfenissen van manieren van denken, kijken en voelen. Aan de ene kant die van zwarte erfgenamen die zich daar deels bewust van zijn, deels ook niet. En aan de andere kant die van de witte erfgenamen die zich daar niet of nauwelijks van bewust van zijn. De zwarte mentale erfenis gaat volgens Van Stipriaan in de kern om minderwaardigheid en het opkijken tegen de witte onderdrukker, het willen worden zoals hij of zij. De slavernij heeft volgens Van Stipriaan geleid tot fundamentele onzekerheid en zelfhaat die soms tot tegenovergesteld gedrag heeft geleid om dit (over) te compenseren. Sommigen zijn zich pas in de dagelijkse confrontatie met die witte samenleving in Nederland bewust geworden van die erfenissen, zoals Anton de Kom.
In veel van de discussies die nu nog worden gevoerd over racisme komen elementen naar voren die volgens Van Stipriaan honderd jaar geleden ook al speelden. “Heel in het kort komt dat erop neer dat zwarte erfgenamen zijn belast met het idee dat punt bij paaltje alles wat wit is beter is en dat witte erfgenamen zijn belast met het idee dat dit punt bij paaltje ook inderdaad de waarheid is.” Met het concept van mentale erfenissen legt Van Stipriaan de vinger op de zere plek. Alleen wanneer de erfgenamen aan beide kanten met elkaar in gesprek gaan over deze (gedeelde) mentale erfenis zal het pas mogelijk worden om dit verleden echt te verwerken, en het racisme dat daaruit is voortgekomen achter ons te laten.
*Alex van Stipriaan, ‘Rotterdam in slavernij’, Boom Uitgeverij, 495 pagina’s, € 34,90.
De basis van het boek werd gelegd toen de Rotterdamse gemeenteraad eind 2017 op initiatief van het PvdA-raadslid Peggy Wijntuin, een motie aannam om onderzoek te laten doen naar het Rotterdamse koloniale en slavernijverleden. Naast dit boek kwamen er bij Boom Uitgeverij nog twee boeken over het Rotterdams slavernijgeschiedenis uit: ‘Het koloniale verleden van Rotterdam’ van Geert Oostindie (red.) en ‘Rotterdam, een postkoloniale stad in beweging’ van Francio Guadeloupe, Paul van de Laar en Liane van der Linden (red.)
Geef een reactie