• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de voettekst
Platform O

Platform O

Opinie
Economie
Belastingen
Jan SoonsAuteur sociaaleconomisch domein

Lees alle artikelen van
Jan Soons

Deel dit artikel

  • Deel op Facebook Deel op Facebook
  • Deel op LinkedIn Deel op LinkedIn
  • Deel via e-mail Deel via e-mail
Bekijk alle auteurs

28 oktober 2025|Leestijd: 7 - 9 min

Draagkrachtbeginsel moet terug in ons belastingstelsel

Ons belastingstelsel hanteert voor natuurlijke personen andere belastingtarieven dan voor rechtspersonen, differentieert naar gelang de inkomstensbron en kenmerkt zich door een veelheid aan gunstregelingen. Hoe verhoudt zo’n stelsel zich tot een belastingheffing die gebaseerd is op het principe van rechtvaardigheid en geheven wordt naar draagkracht?

Beeld: Pixabay

Over de vraag wat een rechtvaardige belastingheffing is werd in de dertiende eeuw voor het eerst fundamenteel nagedacht in Italiaanse stadstaten, zoals Bologna en Siena. Geïnspireerd op het oude Romeins recht ontwikkelden de stadstaten een belastingstelsel dat alle inwoners naar de omvang van hun vermogen belastte en, anders dan in de vroege Middeleeuwen, geen privileges meer kende.[1] Het naar draagkracht belasten van ieders vermogen vormde, als onderdeel van het ius commune, de kern van het belastingrecht in de stadstaten en daarna ook in grote delen van het Europa. De vraag is waarom wij bijna een millennium later zo ver van het draagkrachtbeginsel af zijn geraakt.

Losgelaten
De grote ommekeer in het denken over de inrichting van het belastingstelsel is ontstaan onder invloed van de opkomende economische wetenschap aan het eind van de achttiende eeuw. Haar grondlegger, de Schotse econoom Adam Smith, poneerde de stelling dat kapitaal zoveel mogelijk vrij moet bewegen, wil de economie groeien en dat belastingen zo weinig mogelijk schade mogen toebrengen aan de economie. De toenmalige Engelse regering nam de ideeën van Adam Smith over en introduceerde een algemene inkomstenbelasting en iets later de indirectebelastingen, als alternatief voor de vermogensbelasting. Het sinds de late Middeleeuwen gekoesterde ideaal van een rechtvaardige verdeling van de lasten, waarvoor de vermogensbelasting bij uitstek geschikt is, werd daarmee losgelaten.[2]

Inkomstenbelasting en zeker de indirecte belastingen, zoals btw en accijnzen, veroorzaken dat de vermogensverhoudingen steeds schever worden

Dat heeft verstrekkende gevolgen, zoals Reinier Kooiman, docent belastingrecht, dat in zijn boek De Sterkste Schouders uitlegt. Inkomstenbelasting en zeker de indirecte belastingen, zoals btw en accijnzen, veroorzaken dat de vermogensverhoudingen steeds schever worden. De laagste inkomens consumeren het grootste deel van hun inkomen. De belastingen over hun inkomen en consumptie romen het resterende deel af, waardoor ze per saldo geen vermogen opbouwen. De hogere en hoogste inkomens houden daarentegen (voldoende) geld over om te sparen, waardoor hun vermogen verder kan toenemen.
Dit effect kan geremd worden door een aanzienlijke progressie in de Inkomstenbelasting in te bouwen. In ons land bestaat zo’n progressief tarief, maar het effect daarvan blijkt weer volledig te worden tenietgedaan door de indirecte belastingen en sociale-zekerheidspremies, die relatief veel zwaarder op de laagste inkomens drukken. Dat komt deels door het feit dat de laagste inkomens hun hele inkomen consumeren, maar ook omdat de sociale premies gemaximeerd zijn. Het Centraal Planbureau (CPB) berekende de totale belastingdruk voor de laagste inkomens op vijfenvijftig procent, voor de middeninkomens op veertig procent en die van het hoogste percentiel op zesendertig procent.[3]
Als gevolg van de inrichting van het belastingstelsel neemt de vermogensongelijkheid in ons land dus steeds grotere proporties aan. We zien dit we terug in de zogenaamde Gini-coëfficiënt. Deze bedraagt inmiddels 0,72, waarbij het getal 0 een volledige vermogensgelijkheid uitdrukt en het getal 1 erop duidt dat al het vermogen zich juist in één hand bevindt.[4]


Achterhaald

De idee dat het belasten van vermogen verstorend werkt op de economie, zoals Adam Smith betoogde, is inmiddels grotendeels achterhaald. Investeringen door de overheid dragen wel degelijk bij aan de economische groei, zij het op indirectere wijze en op langere termijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan investeringen in onderwijs of in preventie van kinderarmoede.
Er is geen enkele reden meer om vermogens in de belastingheffing te ontzien. Niet voor niets klinken de bezwaren tegen de steeds meer aanzwellende kloof tussen de haves en have-nots steeds luider.
Het wordt daarom de hoogste tijd om de tendens, die begon in de achttiende eeuw in Groot-Brittannië, deels terug te draaien en om te bouwen naar een belastingstelsel dat beter aansluit bij het draagkrachtprincipe. En het is vanuit dat principe dat vermogens daarbij niet ontzien mogen worden. Immers de accentverlegging van vermogensbelasting naar inkomsten- en indirecte belastingen, die in de achttiende eeuw begon, heeft geresulteerd in een niet te rechtvaardigen vermogensverdeling.
Als we de vennootschapsbelasting buiten beschouwing laten, is Nederland het enige land binnen de Europese Unie is, waar de bijdrage van vermogens aan de schatkist negatief is. Dat komt vooral door de hypotheekrenteaftrek.[5] Herinvoering van een vermogensbelasting, zoals wij die voor 2001 kenden, is bij uitstek geschikt om dit beeld te veranderen. Hoe hoog het percentage van die vermogensbelasting zal moeten worden is een politieke kwestie, maar die vraag zal in elk geval op basis van de draagkracht- en rechtvaardigheidsprincipes beantwoord moeten worden.

Vennootschapskapitaal
Evenals particulier vermogen zal ook het vennootschapskapitaal aan een kritische toets moeten worden onderworpen. Voor het bestaande zogenaamde instaptarief in de vennootschapsbelasting is geen enkele rechtvaardiging te vinden en kan dus per direct worden afgeschaft. Voor het overige kunnen wij als individueel land niet zoveel doen, aangezien het percentage van de vennootschapsbelasting concurreert met onze internationale handelspartners. 
Maar binnen het Nederlands vennootschapsrecht zijn er constructies mogelijk die de wetgever zeker niet bedoeld heeft, maar desondanks de belangrijkste reden zijn waarom ondernemers voor de rechtsvorm van de besloten vennootschap (BV) kiezen. De directeur-grootaandeelhouder kan er namelijk voor kiezen om zijn aandeel in de winst in de vennootschap te laten zitten om dan vervolgens geld voor privédoeleinden, bijvoorbeeld voor de financiering van zijn privéwoning of boot, belastingvrij van zijn eigen vennootschap te lenen. De opgepotte reserves in de BV kunnen onbeperkte tijd in de BV blijven zitten en zelfs naar latere generaties worden doorgeschoven, waardoor de fiscus er geen vat op heeft.

Differentiatie naar inkomstenbronnen in de belastingtarieven staat haaks op belastingheffing naar draagkracht

Dit zijn constructies die voor de eenmanszaak of firma niet mogelijk zijn. Daarom zou een stokje voor dit oneigenlijk gebruik van de BV-rechtvorm gestoken moeten worden. Het op deze wijze aan de belastingdienst onttrokken vermogen bedroeg in 2020 nota bene bijna vierhonderd miljard euro.[6]
Als het draagkrachtbeginsel in 2001 gegolden had, zou het boxenstelsel in de Inkomstenbelasting, waarvan het hiervoor beschreven oneigenlijk gebruik van box-2 een uitvloeisel is, nooit ingevoerd zijn. Differentiatie naar inkomstenbronnen in de belastingtarieven staat immers haaks op belastingheffing naar draagkracht. Ook de forse verlaging van de erfbelasting in 2009 zou met dezelfde argumentatie teruggedraaid moeten worden.

Sturende rol
De hiervoor bepleite belastinghervorming beoogt de afschaffing van alle fiscale gunstregelingen en het beëindigen van het instrumenteel gebruik van belastingregels voor economische doeleinden. Daardoor worden draagkracht en rechtvaardigheid weer de belangrijkste criteria voor belastingheffing. Dat wil niet zeggen dat de overheid geen sturende rol in de economie mag hebben. Integendeel, maar die sturende rol kan door subsidiëring van specifieke sectoren veel effectiever uitgevoerd worden.
Door de extra belastingopbrengsten, die als gevolg van de voorgestelde hervorming te verwachten zijn, aan te wenden voor support aan specifieke bedrijfstakken, levert dat een betere internationale concurrentiepositie op de wereldmarkt op. Belangrijke meerwaarde is tevens dat de overheid daarmee ook in staat is te sturen op een economie die wij als land willen hebben.

Voetnoten
[1] Kooiman, R. De sterkste schouders, uitgeverij Atlas, 2025.
[2] Idem als 1. Pag. 198 e.v.
[3] CPB: Ongelijkheid en herverdeling;  Policy Brief, maart 2022.
[4] CBS over 2023.
[5] IBO Vermogensverdeling in Beeld, pag. 68.
[6] Volgens IBO Vermogensverdeling in Beeld bedroeg dit in 2020 in totaal 397 miljard euro.

Lees alle artikelen van
Jan Soons

Deel dit artikel

  • Deel op Facebook Deel op Facebook
  • Deel op LinkedIn Deel op LinkedIn
  • Deel via e-mail Deel via e-mail
Bekijk alle auteurs

Lees Interacties

Geef een reactie Reactie annuleren

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Footer

  • FAQ

Over Platform O

  • Partners
  • Over ons

Wil je zelf kennis delen?

Meld je aan als gastauteur.

Aanmelden

Wil je ons steunen?

Meld je aan als kennispartner.

Aanmelden

Copyright © 2025 Platform O | Webdesign bureau Indigo

  • Home
  • Nieuwsoverzicht
  • Auteurs
  • Partners
  • Over ons
  • FAQ
  • Contact

Zoeken naar:

Aanmelden als kennispartner

Naam(Vereist)

Aanmelden als gastauteur

Naam(Vereist)