Het bezoek van koning Willem-Alexander aan de Haagse Markt op woensdag 23 maart, de dag na de aanslagen in Brussel, was al maanden gepland, geheel passend binnen de sociale agenda van het koningspaar. De koning, zo was de boodschap, stond midden in de samenleving en droeg het belang van ‘ons allemaal en allemaal samen’ daarbij sterk uit. Tegelijkertijd symboliseerde het bezoek, geheel onbedoeld overigens, het belang van een van de meest cruciale sturingsmechanismen in tijden van terreur: het hebben en houden van contact met de héle maatschappij.
Problematisch
Niet alleen de verbondenheid van de koning met de hele samenleving stond centraal tijdens het bezoek. In de eerste emotionele nasleep van ‘Brussel’ stond ook de eensgezindheid tegen terrorisme ongeacht afkomst of gezindte sterk in de schijnwerpers. Het bezoek aan de Haagse Markt bracht hiermee tot uitdrukking dat je ‘allen tot één’ kan maken, maar ook dat je daarvoor naar de mensen tóe moet gaan omdat de samenleving in al zijn diversiteit anders onbekend blijft. En een onbekende samenleving is over het algemeen problematisch, maar in kwesties van terrorisme en radicalisering is deze onbekendheid des te problematischer.
De nadruk op het belang van de wijkagent in de media in de dagen na de aanslagen is hier een sprekend voorbeeld van: de wijkagent wordt immers gezien als de ogen en oren van de overheid. Dit leidt tot een tegengestelde boodschap die we vaak na terroristische aanslagen of maatschappelijke onrust terug zien: na elke aanslag is de roep om repressie het grootst en concurreren stevige politieke uitspraken en harde veiligheidsmaatregelen met elkaar om de gunsten van de burgers. Anderzijds, zien we ook steevast de noodzaak terugkomen om de haarvaten van de samenleving te doorgronden, in dit geval via de wijkagent, een aanpak die haaks op de meer repressieve aanpak en de politieke ‘wij-zij’-framing in the heat of the moment staat.
Overheidsradar
Kennis van en contact met de haarvaten van de samenleving zijn cruciaal, maar tegelijkertijd vormt deze opdracht een van de meest complexe sturingskwesties. Want hoe bereik je diegenen die niet op de radar van de overheid willen of kunnen zijn? Wie is onze toegang tot de buitenlandse bijstandsmoeder van driehoog achter die geen Nederlands spreekt, maar het wel wil leren? Of wie ontsluit de belevingswereld van radicaliserende pubers in de polder of in de k? Deze mensen bevinden zich niet vanzelfsprekend op de overheidsradar. En dit is geen nieuwe kwestie, integendeel.
Uit onderzoek dat ik eerder deed, blijkt dat het hebben van goede banden met kleine lokale organisaties die verschillende bevolkingsgroepen vertegenwoordigen van groot belang is om als lokale overheid de samenleving leefbaar en stuurbaar te houden: ‘Wellicht is de effectiviteit van subsidies minder direct meetbaar, maar dit soort organisaties vormen voor ons de brug naar de samenleving. Op cruciale momenten kunnen we ze bereiken om de burgemeester de dag na aanslagen waar ook ter wereld ter plekke met de bevolking in contact te laten komen’, zijn enkele treffende samenvattingen uit dit onderzoek (zie onderaan dit artikel).
Creaming
Bij bijna alle pogingen van de overheid om deze doelgroepen te bereiken zien we een tweetal processen optreden. Ten eerste ontstaat bij benaderingen gericht op een specifieke doelgroep het risico op het vliegwiel-effect. Andere groepen maken ook aanspraak maken op bepaalde maatregelen, zoals subsidies of uitzonderingen, vanuit het gelijkheidsbeginsel of in geval van negatieve maatregelen (denk aan ethnic targeting) werkt het vaak stigmatiserend en uitsluitend. Bij beide routes is de kans groot dat er fragmentatie en versnippering in de uitvoering ontstaat. Ten tweede, bij generiek beleid, zoals bijvoorbeeld de wijkaanpak, doet zich het recht van de sterkste voor. De groepen die het meest zelfredzaam zijn, komen in actie om aanspraak te maken op voordelen en subsidies. En bij een repressieve algemene aanpak, komen de meeste redzame groepen in actie om de mazen van de wet op te zoeken en deze maatregelen te ontduiken. Dit geldt zowel voor het creatief invullen van het belastingaangifteformulier als voor criminele activiteiten zoals het beramen van aanslagen.
Bij zowel een specfieke als generieke aanpak, zien we dus dat die doelgroepen die bereikt worden door de overheid, degene zijn die dat het minst nodig hebben en de blinde vlek voor diegenen die we het meeste op de radar willen hebben steeds groter wordt. Een fenomeen dat verband houdt met het door Lipsky in zijn klassieker Street-Level Bureaucracy aangeduide creaming: standaard procedures ontwikkeld door frontline professionals komen diegenen tegemoet die het zonder deze aanpak ook hadden gered.
Dit leidt tot een ongemakkelijk paradox in de aanpak van terrorisme (en andere onwenselijk gedragingen of maatschappelijke effecten): hoe meer je als overheid voor bepaalde doelgroepen de nadruk legt op harde maatregelen en repressie, hoe meer het probleem bestendigd wordt, in ieder geval op de korte termijn. En een meer generieke aanpak om dit te voorkomen kan niet zonder (lokaal) maatwerk om de haarvaten van de samenleving te ontsluiten. En dat betekent, linksom of rechtsom meer capaciteit van en voor frontline professionals gericht op preventie naast de overwegend zero-tolerance en repressieve aanpak die zo typerend is voor de eerste politiek-bestuurlijke reacties naar aanleiding van aanslagen.
Dit artikel is eerder gepubliceerd op de website van de VB.
Geef een reactie