De Voorjaarsnota 2025 maakt eens te meer duidelijk hoe nijpend de situatie van de rijksbegroting is. Terwijl grote maatschappelijke uitdagingen zich opstapelen, ontbreekt de financiële ruimte om ze aan te pakken. Een fundamentele herziening van het belastingstelsel dringt zich op en dat betekent dat ook lang gekoesterde belastingvoordelen opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden.
Beeld: Shutterstock
Ruim 60 procent van belastinginkomsten komt uit arbeid en consumptie.[1] En zodra het riekt naar een dreigend tekort op de rijksbegroting, schiet de politiek in de reflex van verhoging van de lasten op arbeid en consumptie. Dit patroon bestaat al vele decennia. Dit heeft ertoe geleid dat de belastingmix in Nederland veel schever is dan in de ons omringende landen. Die scheve belastingmix is geen kwestie van toeval. Het is in de voorbije decennia juist bewust beleid geweest de factor kapitaal, als pendant van de factor arbeid, te ontzien. Het neoliberaal adagium luidde lange tijd dat belastingheffing op vermogen de economische groei afremt en ten koste zou gaan van de werkgelegenheid.
Oneigenlijk gebruik
Maar het is te kort door de bocht om te veronderstellen dat bedrijven hun investeringen slechts laten afhangen van de belastingtarieven. De geografische ligging, de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel, de politieke stabiliteit en de infrastructuur zijn minstens even relevante factoren.
En het is ook onjuist om alle vermogens over een kam te scheren. Vermogen dat geïnvesteerd wordt in kapitaalgoederen, is van een andere orde dan het vermogen van een rentenier, die alleen uit is op het behalen van een zo hoog mogelijk rendement. Dat is feitelijk niet anders dan de werknemer die met arbeid zijn geld verdient. Waarom wordt arbeid dan (veel) zwaarder belast dan vermogen? En waarom betaalt een ondernemer, die zijn bedrijf in een besloten vennootschap heeft gegoten, minder belasting dan diegene die dat niet deed? En waarom bestaan er zoveel belastingconstructies en kan er nog zoveel oneigenlijk gebruik van belastingregels gemaakt worden?
Knopen doorhakken
Als we de grote investeringen, waar wij als land voor staan, willen financieren zonder dat de staatsschuld te hard oploopt, moeten knopen worden doorgehakt. De scheve belastingmix moet daartoe snel gecorrigeerd worden. Zoals de Rekenkamer al in 2017 aan de Tweede Kamer adviseerde, is het zaak om allereerst alle bestaande belastingfaciliteiten en instrumenten nog eens tegen het licht te houden, omdat deze de belastinggrondslag versmallen. Daarmee hebben ze in potentie een opstuwende werking op de belastingtarieven om dezelfde belastingopbrengst te genereren.[2] De urgentie van het vraagstuk dwingt ons nu handelend op te treden en concrete stappen te zetten.
Zoals Thomas Piketty stelt in zijn boek Kapitaal in de 21ste Eeuw: het moet niet uitmaken hoe iemand aan zijn geld komt
Het draagkracht- en het rechtvaardigheidsprincipe zijn lange tijd leidend geweest in ons belastingrecht. Terugkeer naar die uitgangspunten zou maken dat loon, winst en andere vermogensbestanddelen zoveel mogelijk op gelijke wijze worden belast. Zoals Thomas Piketty stelt in zijn boek Kapitaal in de 21ste Eeuw: het moet niet uitmaken hoe iemand aan zijn geld komt. Daarom is het nodig dat alle vermogenscategorieën in dezelfde mate gaan bijdragen aan de staatskas als arbeid. Volgens de OESO bedraagt de belastingdruk op een gemiddeld inkomen in Nederland rond de 30 procent.[3] Dus zouden alle heffingen op vermogensbestanddelen tenminste met 30 procent belast moeten worden. Maar om dat te bereiken is nog een lange weg te gaan en zullen heel wat heilige huisjes geslecht dienen te worden. En die heilige huisjes zijn er zowel in de particuliere als in de zakelijke sector.
Belastingvoordelen
In de particuliere sfeer geldt dat bijvoorbeeld voor de hypotheekrenteaftrek, de pensioenopbouw en de vererving. Huizenbezitters worden ontzettend bevoordeeld ten opzichte van huurders, omdat de hypotheekrente aftrekbaar is van het belastbaar inkomen en de waardestijging van hun onroerend goed onbelast blijft. Bij de opbouw van het pensioen blijft het gerealiseerde rendement over het pensioenvermogen onbelast, terwijl over het overige vermogen een vermogensrendementsheffing van 36 procent geheven wordt. Een derde bevoordeelde categorie betreft de ontvangers van schenkingen en erfenissen. Begunstigden in de eerste en tweede graad betalen maximaal 20 procent. Het effectieve tarief bedraagt nog geen 10 procent.[4]
Het Instituut voor Publieke Economie berekende: als alle inkomsten uit particulier vermogen, inclusief de waardestijging van de onderliggende assets, met 30 procent belast worden, levert dit een bedrag op van ruim 38 miljard euro voor de schatkist.[5]
In de zakelijke sector zijn minstens evenveel heilige huisjes te slechten. Zo kennen wij, als een van de weinige landen binnen Europa, een gereduceerd tarief voor de vennootschapsbelasting voor winsten tot twee ton. 97 Procent van de Nederlandse vennootschappen valt binnen dit grensbedrag.[6] Het overblijvende winstdeel blijft, zolang het niet wordt opgenomen, onbelast. En de noodzaak om dat geld op te nemen is er niet, omdat de directeur-eigenaar privébestedingen met die reserves kan doen. Bijvoorbeeld een boot of eigen huis financieren. Zo blijven in ons land vele miljarden onder ‘de radar’.
Voor 2001
De laatste decennia is ons belastingstelsel steeds verder af komen staan van het draagkracht- en rechtvaardigheidsprincipe. Tot 2001 kenden wij nog geen boxenstelsel voor de inkomstenbelasting en gold een vennootschapstarief van 35 procent. Over het bezit van vermogen werd zelfs een ware vermogensbelasting geheven van 0,7 procent en werd het verkregen rendement over dat vermogen op dezelfde wijze als arbeid belast. Met de invoering van het boxenstelsel werd de deur opengezet voor box-hoppen, oneigenlijk gebruik en belastingarbitrage. De verlaging van de erfbelasting in datzelfde jaar en de voortdurende verlaging van de vennootschapsbelasting vanaf 2001 leidden tot een structurele verlaging van belastinginkomsten uit andere bronnen dan arbeid.
Uit rechtvaardigheidsoogpunt kan het niet bestaan dat de directeur van een vennootschap minder belasting betaalt dan een zelfstandige ondernemer
Uit rechtvaardigheidsoogpunt kan het niet bestaan dat de directeur van een vennootschap minder belasting betaalt dan een zelfstandige ondernemer, die op zijn beurt weer minder belasting betaalt dan een werknemer. En dat een erfgenaam over de verkrijging (veel) minder belasting betaalt dan wanneer deze voor dat inkomen gewerkt zou hebben.
Schadelijk voor belastingmoraal
De meeste economen zijn er langzamerhand van overtuigd geraakt dat we terug moeten keren naar de tijd van voor de millenniumwissel, dus zonder boxenstelsel, met een heuse vermogensbelasting en een serieuze erfbelasting. En die vermogensbelasting en erfbelasting zouden zelfs progressief moeten zijn uit het oogpunt van draagkracht, maar mede om een rechtvaardiger vermogensverdeling te bereiken.
Het is ook schadelijk voor de belastingmoraal van burgers, die zien dat ondernemers en vermogenden vaak een lager belastingpercentage betalen en veel meer mogelijkheden hebben voor belastingarbitrage of om oneigenlijk gebruik van regels te kunnen maken.
Als wij de grote uitgaven, waar wij voor staan op gebied van defensie, klimaat- en stikstofbeleid, energietransitie, bestaanszekerheid, etcetera, betaalbaar willen houden, dan vereist de inkomstenkant van de overheid dat de bestaande heiligenhuisjes stelselmatig worden geslecht en draagkracht en rechtvaardigheid weer leidende principes worden in ons belastingstelsel.
Voetnoten
[1] CBS: Ontvangen belastingen en wettelijke premies; voorlopige cijfers 2024.
[2] Algemene Rekenkamer; Zicht op Belastingverlichtende Regelingen; Document 31 januari 2017.
[3] OESO Publicatie 2025; Taxing Wages 2025- Country notes: Netherland;
[4] Instituut voor Publieke Economie, Publicatie d.d. 24 januari 2023
[5] Idem als noot 4.
[6] Badir, M. et al. Publicatie ESB d.d. 17 augustus 2021, pag. 380.
Geef een reactie