Als een ding duidelijk wordt na lezing van het hoofdlijnenakkoord[1], is dat bestaanszekerheid slechts is voorbehouden aan diegenen die door werk of ondernemerschap bijdragen aan het Bruto Nationaal Inkomen (BNI). Zij die dat niet doen vallen buiten de aandacht van de nieuwe coalitie. Daarmee wordt niet alleen de tweedeling in de samenleving aangescherpt, maar het is ook in strijd met de Grondwet en Europese verdragen.
Het nieuwe kabinet zet vol in op versterking van de concurrentiekracht en groei van de Nederlandse economie. Het hoofdlijnenakkoord roept associaties op met de tachtiger jaren, waarin het neoliberalisme met veel aplomb werd geïntroduceerd. De problemen rond klimaat, milieu en natuur, lijken als sneeuw voor de zon verdwenen. De alsmaar aanzwellende kloof tussen kansarmen en kansrijken wordt genegeerd en de hoge armoedecijfers worden als een gegeven geaccepteerd.
Alleen de hardwerkende Nederlander wordt in het coalitieakkoord geadresseerd. In haar reflectie op het akkoord stelt het Sociaal Cultureel Planbureau dat ‘voor mensen die niet over alle hulpmiddelen en vaardigheden beschikken om mee te kunnen doen in de huidige maatschappij… er meer nodig (is) dan inzetten op werk’. Het SCP voegt daar als kritiekpunt aan toe dat, door zoveel nadruk te leggen op betaald werk, de maatschappelijk zo waardevolle participatie als mantelzorg en vrijwilligerswerk onderbelicht blijven. Voorts ontbreekt de aandacht voor de bestaanszekerheid van werklozen, gepensioneerden en arbeidsongeschikten, aldus het SCP. Significant in dit verband is dat het kabinet wil bezuinigen op de hoogte en duur van de WW, iets waarvan de werkgevers als enige premieplichtigen, naast de al aangekondigde vermindering van belasting op winst en vermogensopbrengsten, profiteren.
De eenzijdige keuze voor bestaanszekerheid van economisch actieven roept de vraag op of dit niet op gespannen voet staat met de Grondwet. Artikel 20 stelt dat bestaanszekerheid en spreiding van de welvaart onderwerpwerp van zorg van de overheid zijn. Nog duidelijker zijn het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (art. 34) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (art. 151). Zo spreekt het handvest over het garanderen van een ‘waardig bestaan’ en het verdrag over ‘een gestage verbetering van de levensomstandigheden’, ‘een adequate sociale bescherming’ en ‘bestrijding van uitsluiting’. Zowel onze Grondwet als het verdrag en handvest van de Europese Unie zijn van toepassing op alle ingezetenen. Dat zou de aantredende bewindspersonen toch tot nadenken moeten aanzetten.
Om de maatschappelijke balans weer in evenwicht te brengen zou het nieuwe kabinet bij de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord twee recent uitgebrachte studies moeten herlezen en in beleid vertalen. Allereerst de bevindingen en conclusies van de Commissie Sociaal Minimum[2], die vaststellen dat het armoedecriterium, zoals door het SCP vastgesteld en waarvan het hoofdlijnenakkoord zich nog bedient, afhankelijk van de gezinssamenstelling, 100 tot 500 euro te laag is. In de doorrekening van het akkoord door het Centraal Planbureau[3] prognosticeert het CPB het aantal mensen onder de armoedegrens in 2028 op 846.000. Rekening houdend met de nieuwe en opgehoogde armoedegrens, zoals de Commissie Sociaal Minimum die heeft vastgesteld, zal het aantal werkelijke armen in 2028 de één miljoen ruimschoots overschrijden.
Een tweede studie betreft het promotieonderzoek van János Betkó[4], waarin de bijstandsexperimenten in de gemeenten Deventer, Groningen, Nijmegen, Tilburg, Utrecht en Wageningen, gehouden tussen 2017 en 2020, geëvalueerd worden. Tijdens de experimenten werden bijstandsgerechtigden gevolgd in zowel het reguliere regime van de Participatiewet als in twee alternatieve, wat ruimhartiger, regimes. Deze alternatieven waren minder voorwaardelijk van aard, gaven deelnemers meer ruimte, onder andere door het verregaand verspoelen van de reïntegratieregels en de mogelijkheid om naast de uitkering meer bij te verdienen. Betkó stelt vast dat er qua uitstroom uit de uitkering naar werk, tussen de reguliere en de experimentele aanpak, weinig verschil is. Maar de belangrijkste conclusie is dat vanuit het oogpunt van effectiviteit alle strengheid, dwang en boetes die de Participatiewet kenmerken, onnodig blijken te zijn.
Op basis van de uitkomsten, van zowel de rapporten van de Commissie Sociaal Minimum als die van de bijstandsexperimenten, zou het kabinet per direct moeten besluiten om het niveau van de bijstandsuitkering te verhogen naar het nieuw vastgestelde sociaal minimum, zoals de commissie dat heeft berekend. Voorts dient het kabinet serieus invulling te geven aan uitkomsten en conclusies van de wetenschappelijke studies naar aanleiding van de bijstandsexperimenten. Daarbij zou overwogen kunnen worden om te differentiëren naar gelang de tijd dat iemand in de bijstand zit en zou de vermogenspositie van betrokkene als criterium toegevoegd kunnen worden. De toegang tot de bijstand zou voor iedereen, met uitzondering van diegenen met een eigen vermogen hoger dan het heffingsvrij vermogen in Box-3 (2024: 57.000 euro p.p.), onvoorwaardelijk moeten zijn. De eigen woning dient daarbij, evenals dit geldt voor Box-3, buiten beschouwing te blijven. Hulp bij reïntegratie zou op basis van vrijwilligheid moeten geschieden. Daarbij zou het een idee zijn om iemand, die na 2 jaren nog geen perspectief op werk heeft, te verplichten zich te laten bijstaan door een reïntegratiedeskundige, die met betrokkene de oorzaken onderzoekt. Samen met betrokkene moet in die gevallen een vervolgtraject op basis van maatwerk worden opgesteld.
Door deze nadere uitwerking van het hoofdlijnenakkoord zou het nieuwe kabinet, tenminste in het sociale domein, een verbetering realiseren ten opzichte van het huidige beleid en de sociale achterstelling en stigmatisering van een groep kansarmen grotendeels opheffen.
Welk beleid er ook gevoerd wordt, geen enkele regelgeving kan voorkomen dat er mensen zijn die misbruik van het systeem zullen maken. Het gebrek aan normbesef van een relatief kleine groep medeburgers mag nimmer maatgevend zijn voor regelgeving. Dat hebben wij toch hopelijk met z’n allen van de toeslagenaffaire geleerd.
Voetnoten
[1] Hoofdlijnenakkoord PVV, VVD, NSC en BBB, gepubliceerd op 16 mei 2024.
[2] Rapporten Commissie Sociaal Minimum: Een zeker bestaan; naar een toekomstbestendig stelsel van het sociaal minimum, juni en september 2023.
[3] CPB, Analyse Hoofdlijnenakkoord 2025-2028, mei 2024
[4] János Betkó, Effects of welfare policies based on autonomy and unconditionality: A social experiment with social assistance recipients, Radboud University, 23 maart 2023.
Geef een reactie