In het hoofdlijnenakkoord werd nog uitgegaan van een armoedepercentage van 5,4 procent van de beroepsbevolking. Maar kort na het aantreden van het nieuwe kabinet kwamen het CBS, SCP en Nibud gezamenlijk met een publicatie, waarin zij een armoedepercentage van 3,1 procent noemden. Worden we hier getrakteerd op een echte meevaller of is er sprake van een cosmetische camouflage, die afleidt van de werkelijkheid?
Volgens de drie onderzoeksinstellingen waren er in 2023 ongeveer 540.000 mensen die onder de armoedegrens leefden. De daling ten opzichte van de eerdere aanname verraste nagenoeg iedereen. Uit de toelichting op de cijfers bleek echter dat de afname van het aantal armen grotendeels verklaard kon worden door het gebruik van een nieuwe armoededefinitie. Of iemand boven of onder de armoedegrens leeft wordt voortaan bepaald door de vraag of hij of zij voldoende geld overhoudt om, na aftrek van de werkelijke energie- en woonlasten, in de basale levensbehoeften te kunnen voorzien.
Ook zij, die over voldoende spaargelden beschikken, om tenminste één jaar zonder enig verder inkomen te kunnen overbruggen, vallen buiten de armoededefinitie. Je kunt dus stellen dat niet de feiten maar slechts de meetmethode veranderd is. Het wekte dan ook geen verbazing, dat diverse columnisten spontaan spraken van gegoochel met cijfers. Maar als de nieuwe cijfers over 2023 vergeleken worden met die uit 2018, dan is zeker van een reële daling sprake. In vergelijking met 2018 is het armoedepercentage zelfs meer dan gehalveerd. Maar ook hier geven de cijfers een vertekend beeld. In veel opzichten was 2023 wel een bijzonder jaar. In 2022 en 2023 werden door het oude kabinet maatregelen geïnitieerd, die betrekkelijk uitzonderlijk waren. Het minimumloon werd, voor het eerst sinds de invoering van de Wet op het minimumloon in 1969, structureel met 8 procent verhoogd en daarmee ook de uitkeringen. Voorts ontvingen de laagste inkomensgroepen (tot 120 procent van het minimumloon) een eenmalige energietoeslag van 1.300 euro en werden de huur- en zorgtoeslag tijdelijk verhoogd. In dezelfde studie van het CBS c.s. blijkt dat er evenwel een zeer verontrustend aantal van ongeveer 1,2 miljoen mensen te zijn, die met hun inkomen maar een fractie boven de armoedegrens uitsteken,[1] en dat een kleine inkomenssteun dus al het verschil maakt. Die daling ten opzichte van 2018 is dus redelijk goed te verklaren.
Verkeerd been
De nieuwe cijfers van CBS, SCP en NIBUD zijn dus allesbehalve geruststellend. De werkelijkheid is dat we in Nederland te maken hebben met een totaal van bijna 1,75 miljoen mensen, die niet of amper in hun basisbehoeften kunnen voorzien. En dan nog te bedenken dat de rekenmeesters in hun modellen en becijferingen uitgaan van altijd rationeel handelende consumenten, die onder ideaaltypische omstandigheden hun bestedingen doen. De praktijk is, zoals we weten, weerbarstiger.
Met de nieuwe benadering willen de onderzoekers volgens mij slechts een uniforme maatstaf aanreiken, waarmee de groep aangeduid wordt, waarvan vaststaat, dat zij, naar objectieve maatstaven gemeten, een absoluut tekort aan inkomsten hebben. Daarmee zeggen de onderzoekers dus nog weinig over het brede armoedeprobleem in ons land.
De onderzoekers zeggen nog weinig over het brede armoedeprobleem in ons land
Het gevaar is dat de wijze waarop de onderzoekers hun bevindingen presenteren velen op een verkeerd been zal zetten. Door de focus zo scherp te richten op de groep van 540.000 mensen, die onder de nieuwe armoedegrens moeten leven, bestaat het risico dat de 1,2 miljoen mensen, die op (zeer) korte afstand van de armoedegrens leven, door deze wijze van presenteren onder de radar blijven. Ook bestaat het risico, dat in de perceptie van velen de afname van 5,4 procent, waarvan de coalitie nog uitging, naar 3,1 procent blijft hangen, zonder zich te realiseren dat deze afname voornamelijk een definitiekwestie betreft. En die onterecht veronderstelde dalende tendens staat haaks op de werkelijkheid, waarin steeds meer mensen voor hun bestaan afhankelijk zijn van schoolmaaltijden, voedselbanken, etcetera.
Vlak boven de armoedegrens
Het is van het grootste belang om het armoedevraagstuk als een groot maatschappelijk probleem te blijven zien. Het is de bron van veel bijeffecten. Financiële stress is immers de belangrijkste oorzaak van psychosomatische klachten met een groot beroep op onze al overbelaste gezondheidszorg. Kinderen die met honger naar school gaan zijn veel minder geconcentreerd en presteren daardoor onder hun niveau, met alle gevolgen voor hun kansen in de toekomst. Daarmee wordt de kansenongelijkheid in de samenleving alsmaar groter. Die ongelijkheid heeft weer zijn eigen dynamiek, dat zich in hogere toekomstige maatschappelijke kosten vertaalt.
De nieuwe armoededefinitie van CBS, SCP en NIBUD heeft in maatschappelijk opzicht dus weinig meerwaarde
De nieuwe armoededefinitie van CBS, SCP en NIBUD heeft in maatschappelijk opzicht dus weinig meerwaarde, omdat ze de werkelijke armoede niet in beeld brengt en niet aanzet tot een integraal armoedebeleid. Ze benoemen slechts een deel van het probleem waardoor de aandacht voor het grotere vraagstuk onderbelicht blijft. Feit blijft immers, dat 37 procent van de huishoudens zegt moeite te hebben om maandelijks rond te komen[2], dat er in ons land 1,2 miljoen mensen zijn die vlak boven de armoedegrens manoeuvreren[3] en dat er 730.000 huishoudens met geregistreerde problematische schulden zijn.[4]
Onvoorwaardelijk basisinkomen
Met de nieuwe armoededefinitie nemen CBS, SCP en NIBUD formeel afscheid van hun tot nog toe gebruikelijke methodieken en definities. Wat in positieve zin bijdraagt aan de discussie rond het armoedevraagstuk is dat de nieuwe definitie afstand neemt van de koppeling met het minimumloon, alsof de armoedegrens identiek aan het niveau van het minimumloon zou zijn. Dat is al in 2021 door de Sociaal Economische Raad ontkracht met de constatering dat 220.000 mensen, ondanks hun fulltimebaan, in armoede moeten leven[5]. In plaats van het inkomen als uitgangspunt te nemen, kiezen de drie onderzoeksbureaus ervoor om de uitgaven voor basisbehoeften aan wonen, energie, voedsel en kleding, maar ook producten en diensten, die essentieel zijn om maatschappelijk te kunnen functioneren, als uitgangspunt te nemen.
Een bijkomend nadeel van de definitiewijziging is wel, dat het in de toekomst moeilijker wordt om de ontwikkeling van armoede in de tijd te meten. Een vergelijking met armoedecijfers uit het verleden kan niet meer eenvoudig gedaan worden. Ook al hebben de nieuwe becijferingen van CBS, SCP en NIBUD een relatieve betekenis, de praktijk noopt tot een veel actiever armoedebeleid van de overheid dan waar het hoofdlijnenakkoord van uit gaat. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zou met een voorstel voor een integrale aanpak van de (bijna)armoede in ons land moeten komen.
Zoals we hiervoor zagen heeft een structurele verhoging van het minimumuurloon de grootste impact op het fenomeen ‘armoede’. Maar nog beter zou de invoering van een universeel en onvoorwaardelijk basisinkomen zijn. Dan wordt de rekening van de armoedebestrijding niet eenzijdig neergelegd bij werkgevers en uitkeringsinstanties, maar geheel ten laste van de staatskas gebracht. In een eerdere publicatie op dit Platform heb ik betoogd dat de kosten daarvan grotendeels opwegen tegen de besparingen aan uitkeringen, heffingskortingen, aftrekposten en toeslagen[6]. En dan hebben we het nog niet eens over de besparingen in het domein van de gezondheidszorg.
Voetnoten
[1] CBS, Nieuwe meetmethode CBS, SCP en NIBUD brengt armoede scherper in beeld; publicatie 17 oktober 2024.
[2] Rondkomen en betalingsproblemen, Publicatie van NIBUD, 12 november 2022.
[3] Zie noot 1.
[4] Vos, S. op Platform Binnenlands Bestuur d.d. 29 november 2024.
[5] SER, Werken zonder Armoede, Samenvatting, publicatie 28 september 2021.
[6] Soons, J. Commissie Sociaal Minimum doet basisinkomen ten onrechte af als onrealistisch. Publicatie op platform O, 14 maart 2024.
Geef een reactie