Sociale minima in de knel


Het is vandaag Wereldarmoededag. Nu de kosten voor levensonderhoud stijgen en sociale vangnetten steeds minder toereikend zijn, pleit de Nationale ombudsman voor een toereikend sociaal minimum. Meike Bokhorst schetst welke problemen telkens terugkomen en wat de rijksoverheid zou moeten doen.

Didi (40) is een alleenstaande moeder met twee jonge kinderen en heeft een auto-immuunziekte. Daardoor kan ze niet meer werken. Al haar geld gaat op aan haar ziekte. Ze houdt haar hart vast voor als haar energierekening straks omhoog gaat: “Waar moet ik dat geld vandaan halen? Daar krijg ik echt slapeloze nachten van. In een land als Nederland zou je toch niet wakker moeten liggen van een basisbehoefte zoals een warm huis? Ik dacht altijd dat alles hier goed geregeld was.”

In de knel
Mensen zoals Didi die rond het sociaal minimum leven, komen steeds meer in de knel. De kosten voor het levensonderhoud stijgen en de sociale vangnetten zijn steeds minder toereikend. Het Centraal Planbureau berekende in juni 2022 dat als gevolg van de stijgende energieprijzen naar schatting 1,2 miljoen huishoudens te maken krijgen met betalingsproblemen.[1] Hoewel het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen volgend jaar met 10 procent omhoog gaan en het kabinet in 2022 en 2023 €1300,-energietoeslag aan sociale minima uitkeert, kunnen deze inkomensvoorzieningen de problemen maar beperkt verhelpen.[2] Naar verwachting zullen in 2023 833.000 mensen in armoede leven (4,9 procent van de bevolking).[3]

‘De verschillen tussen gemeenten zijn niet uit te leggen’

De overheid moet zorgen dat mensen niet door de ondergrens van het sociaal minimum zakken. Maar dat gebeurt nu wel door de energiearmoede en stijgende prijzen. De rijksoverheid moet zorgen voor een sociaal minimum waarbij mensen buffers kunnen opbouwen voor als het slechter gaat. Gemeenten kunnen zich dan meer richten op sociale participatie en duurzaam meedoen op de arbeidsmarkt. In de onderzoeken naar sociale minima en niet-gebruik van inkomensvoorzieningen komt de ombudsman steeds dezelfde knelpunten tegen. In de reflectie Sociale minima in de knel benoemt de Nationale ombudsman deze overkoepelende problemen en doet suggesties wat de overheid kan doen om deze op te lossen.

Welke overkoepelende problemen komen terug in de sociale minimaonderzoeken?

  1. Het sociaal minimum is niet toereikend. Hoewel het minimumloon in 2023 met 10 procent omhoog gaat en het kabinet dit jaar € 1300,- energietoeslag uitkeert, lost dit de problemen maar beperkt op. Mensen op het sociaal minimum kunnen vaak geen enkele buffer opbouwen, terwijl dit hard nodig is door de stijgende kosten en de systematiek van verrekenen.
  2. Er zijn grote verschillen tussen gemeenten in participatie en bestaanszekerheid. Statushouders krijgen in de ene gemeente hun reiskosten en inrichtingskrediet volledig vergoed en in de andere niet. De ene gemeente hanteert een andere inkomensgrens dan de andere. De verschillen zijn niet uit te leggen. Gemeenten zijn bij de energietoeslag groot voorstander van een centraal uitgevoerde inkomensregeling via uitvoeringsorganisaties.
  3. Er is ‘niet-gebruik’ van voorzieningen. Mensen zijn niet op de hoogte van de mogelijkheden of ze stranden in ingewikkelde aanvraagprocedures. Ook schamen ze zich om een beroep te doen op de overheid of zijn bang om de aanvraag verkeerd in te vullen.

‘Regels in het sociaal domein zijn erg ingewikkeld’

  1. Het is moeilijk om uit de armoedeval te komen. Door strikte inkomensgrenzen kunnen mensen snel al hun toeslagen kwijtraken als ze iets meer gaan verdienen. Deeltijdwerken is onaantrekkelijk, ingewikkeld en loont vaak niet voor sociale minima. Sociale minima ervaren weinig toekomstperspectief en zien weinig mogelijkheden om hun situatie te verbeteren. Zo kunnen jongeren met een beperking en een betaalde baan vaak niet meer uren maken om uit de uitkering te komen. Hun gezondheid belemmert hun mogelijkheden. Ook mogen ze niets houden van wat ze verdienen als ze onder de 27 zijn. Statushouders stromen moeilijk uit de bijstand als zij de Nederlandse taal nog niet spreken.
  2. Er zijn ingewikkelde wetten en regels en hoge administratieve lasten. Regels in het sociaal domein zijn erg ingewikkeld. Het voeren van een financiële administratie over meerdere inkomensbestandsdelen is bovendien zeer tijdrovend. Mensen die het meest kwetsbaar zijn, zijn het zwaarst belast met het indienen van aanvragen en doorgeven van wijzigingen. De uitgekeerde bedragen zijn vaak afhankelijk van elkaar. Door verrekeningen weten burgers niet goed waar ze aan toe zijn.
  3. Men maakt een onrealistische inschatting van het ‘doenvermogen’ van burgers. De Nationale ombudsman constateerde in zijn rapport Burgerperspectief op schuldhulpverlening uit 2016 dat zelfredzaamheid bij schulden een illusie is. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid concludeerde in 2017 dat stressvolle omstandigheden maken dat redzame burgers in de problemen komen. Ze verliezen overzicht en stellen beslissingen uit of maken verkeerde keuzes. De overheid moet meer rekening houden met het ‘doenvermogen’ van burgers. Uit de minimarapporten van de Nationale ombudsman blijkt dat dat nog onvoldoende gebeurt.
  4. Gemeentelijke dienstverleners hebben een gebrek aan geld, tijd en deskundigheid. Door alle extra taken is er een gebrek aan geld in veel gemeenten. Door tijdgebrek is er weinig contact tussen burgers en gemeentelijke dienstverleners. Door onvoldoende deskundig personeel en vanuit kostenbesparing besteden gemeenten sociale taken uit aan private partijen of delegeren ze aan andere gemeenten of gemeenschappelijke regelingen. Het zicht op de kwaliteit van dienstverlening raakt dan vaak uit beeld. Gemeenten die niet aan minimumeisen voldoen, worden daar niet op aangesproken.
  5. In de keten zijn afstemmingsproblemen. Burgers klagen dat ze van het kastje naar de muur gestuurd worden en dat één fysiek loket ontbreekt waar iemand terecht kan met al zijn problemen. Vaak zijn er meerdere afdelingen en instanties betrokken bij een burger, waardoor het risico groot is dat ze langs elkaar heen werken. Afdelingen en instanties maken vaak geen gebruik van elkaars gegevens om burgers beter te helpen, omdat ze dat niet (denken te) mogen.

Wat kan de overheid doen om de bovengenoemde problemen op te lossen?

  1. Garandeer als rijksoverheid een toereikend sociaal minimum. Of mensen met hun inkomen voldoende bestaanszekerheid opbouwen, hangt sterk af van het beroep dat ze kunnen en mogen doen op toeslagen en andere inkomensvoorzieningen. Burgers die op het sociaal minimum leven, kunnen gebruik maken van vele verschillende voorzieningen met elk hun eigen aanvraagprocedures, voorwaarden, betaalmomenten. Vaak weten ze pas achteraf of ze definitief recht hebben op de voorziening. En of ze geld moeten terugbetalen of niet. Dit zorgt voor veel onzekerheid, vooral omdat mensen die op het sociaal minimum leven geen financiële buffer hebben.
  2. Versterk als gemeenten de sociale participatie. Gemeenten proberen elk op eigen wijze met lokale inkomensvoorzieningen te voorkomen dat specifieke groepen onder het sociaal minimum zakken. Daarbij ontstaan grote verschillen tussen gemeenten. De rijksoverheid zou de bestaanszekerheid van alle burgers moeten garanderen. Dan kunnen gemeenten hun mensen, middelen en tijd steken in het sociaal activeren van burgers.
  3. Wees proactief en ga niet-gebruik van voorzieningen tegen. Mensen weten niet van het bestaan van voorzieningen of noemen wantrouwen in de overheid als reden voor het niet-gebruik van sociale voorzieningen. Het onderzoek naar ouderen in een financieel kwetsbare positie laat zien dat zij vanwege het kinderopvangtoeslagschandaal vaak geen gebruik durven te maken van inkomensvoorzieningen. De Nationale ombudsman pleit voor een proactieve overheid, die burgers opzoekt en actief wijst op de voorzieningen waar ze recht op hebben. Of zelfs voorzieningen automatisch toekent.
  4. Zorg voor ruimere bandbreedtes en buffers tegen de armoedeval. Als mensen gaan werken, raken ze vaak van het ene op het andere moment al hun toeslagen kwijt en kunnen ze zo te maken krijgen met de armoedeval. Door ruimere bandbreedtes te hanteren bij de indeling van inkomensgroepen en langere tijdsperiodes voordat het recht op voorzieningen afloopt, krijgen groepen in een kwetsbare positie meer tijd om hun financiële positie zeker te stellen. Bij persoonlijke tegenslag zoals overlijden van een partner, maar ook bij collectieve tegenslag zoals prijsstijgingen, blijkt dat veel burgers niet over voldoende buffers beschikken om financiële tegenslagen of schokken op te vangen. De mogelijkheid om een persoonlijke financiële buffer op te bouwen en betere inrichting van het stelsel van sociale zekerheid en toeslagen kunnen de veerkracht van mensen versterken.
  5. Verbeter sociale wet- en regelgeving in plaats van meer maatwerk in de uitvoering. De overheid zegt nu mensen het voordeel van de twijfel te geven in plaats van ze als potentiële fraudeur te zien. Maar dat is nog steeds geen ander, meer realistisch mensbeeld. Het is cruciaal om beleid te ontwerpen vanuit een realistisch perspectief van de burger en niet vanuit een rationeel perspectief. De overheid en de Tweede Kamer voegen nu allerlei hardheidsclausules en KAN-bepalingen in wetten toe. Maar maatwerk is geen oplossing voor slecht beleid of slechte wetten.

Voetnoten

[1] CPB (2022) Stresstest kosten van levensonderhoud.

[2] https://nos.nl/artikel/2442714-minimumloon-volgend-jaar-10%-omhoog-dit-jaar-geen-koopkrachtreparatie

[3] SCP (2022) Kennisnotitie armoede ramingen. www.scp.nl/publicaties/publicaties/2022/09/20/kennisnotitie-armoede-ramingen-september-2022. Het aantal kinderen en jongeren uit arme gezinnen neemt af tot iets minder dan 220.000 (6,7% van alle minderjarigen.

Vond je dit artikel interessant? Lees alle artikelen van: Meike Bokhorst
Deel dit artikel

Er zijn nog geen reacties op dit artikel

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*