Wetenschapper Geerten Waling en de fractievoorzitter van D66 in de Tweede Kamer, Rob Jetten, hebben onlangs een pleidooi gevoerd voor versterking van de ondersteuning van de Tweede Kamer en haar leden. Zij vinden die, in verhouding tot wat de regering en afzonderlijke ministers aan kennis in stelling kunnen brengen, veel te mager. Er zijn weinig parlementen die zo zuinigjes door een deskundige staf worden bijgestaan als het Nederlandse.
Tweede Kamerleden hebben steeds grote vrees getoond om meer middelen te verlangen. Zij zijn bang dat de reactie van populistische partijen en (vooral) media zal zijn: de dames en heren zorgen wel erg goed voor zichzelf, wanneer gaan zij eens goed voor ons zorgen? Nog niet zo heel lang geleden, in 2010, was er in het regeerakkoord zelfs afgesproken om het aantal leden van de Tweede en Eerste Kamer fors te reduceren. In tijden van bezuiniging moesten zij ‘het goede voorbeeld geven’. Over uitbreiding van de staf werd al helemaal niet gesproken.
Zeldzame onzin, omdat naast andere politieke interventies het oordeelkundig bezuinigen in een democratie een buitengewoon lastig karwei is. Dat verdraagt niet dat je de parlementaire controle aanzienlijk vermagert. Er is uiteindelijk gelukkig niets van terecht gekomen. Wel laat dat voorstel zien hoe weinig doordacht in Nederland met de zo kostbare parlementaire democratie kan worden omgesprongen.
Het omgekeerde pleidooi van Waling en Jetten is dan heel wat sympathieker. Eigenlijk kan ieder onderdeel van de Tweede Kamer ruimschoots versterking gebruiken. Dat geldt voor de Tweede Kamer als instituut en dus voor de griffie. Die is weliswaar buitengewoon bekwaam en ook beter toegerust dan in het verleden, maar magertjes blijft het. Kamercommissies zijn helemaal slecht toegerust, hoewel dat ook iets te maken heeft met de onduidelijke status van vaste commissies en hun wel heel beperkte macht tot besluiten. De meeste steun in termen van kennis is door de jaren heen naar de Tweede Kamerfracties gegaan vanuit de gedachte dat kennis van beleid niet neutraal is, maar samenhangt met politieke overtuigingen. Naarmate echter fracties talrijker en dus kleiner worden, verwatert ook de fractie-ondersteuning, omdat die gebonden is aan het aantal Kamerzetels dat een fractie bezet. De persoonlijke assistentie van Kamerleden is lachwekkend klein; kwestie van anderhalve man en een paardenkop. En vaak regeert over de aanstelling van persoonlijke assistenten de fractie mee, wat misschien wel praktisch is, maar lang niet altijd gezond.
Er is dus een aantal redenen te geven die pleiten voor (aanzienlijke) versterking van de parlementaire capaciteit tot ondersteuning. Het voorgaande laat echter wel zien dat het van essentieel belang is niet zomaar uit te breiden maar eerst na te gaan waartoe stafuitbreiding zou moeten dienen en waar die primair terecht zou moeten komen. Terecht is de voorzitter van de Tweede Kamer, Khadija Arib, nogal beducht voor uitbreiding van ondersteuning, omdat zij vreest dat die vooral wordt gebruikt voor groei van het huidige parlementaire activisme en dus het aantal schriftelijke vragen, moties, spoeddebatten en amendementen zal vergroten, zodat de parlementaire machinerie helemaal vastloopt. Parlementaire activiteit heeft toch al veel weg van politieke zelfexpressie maar die hoeft niet per se te worden uitgebreid.
De Tweede Kamer zou zich eerst de vraag moeten stellen waar de gebreken schuilen in de huidige ondersteuning en aan de hand daarvan moeten bepalen waar uitbreiding van steun het hardste nodig is. Je kan daarbij denken aan twee zaken: de onderzoekscapaciteit van de Tweede Kamer en de communicatie van individuele leden met kiezers en belanghebbenden. Die onderzoekscapaciteit zou minder dan voorheen bij de fracties terecht moeten komen dan bij de commissies, die daardoor de deugdelijkheid van het werk aan wetten en nota’s zouden kunnen vergroten. Verwatering van kennis is daar ook minder te verwachten; het aantal commissies ligt immers voor langere tijd vast, in tegenstelling tot het aantal fracties.
Individuele leden hebben meer steun nodig, al is het maar omdat via e-mail en social media dagelijks een enorm verkeer met burgers en belangengroepen moet worden onderhouden. Alleen al het behoorlijk en spoedig reageren vergt meer hulp dan er nu is.
Het belangrijkst is, dat de Kamer goed nadenkt alvorens tot uitbreiding over te gaan. Dat versterkt ook de overtuigingskracht van zulke uitbreiding.
Bron: www.parlement.com
Geef een reactie