Moet het rijk de regie nemen bij volkshuisvesting? Ik heb bij het rijk gewerkt, toen die regie daar werd uitgeoefend; ik twijfel of ik die vraag positief zou beantwoorden. Het rijk is niet zo geweldig als regisseur.
De eerste vragen komen op bij herlezing van het verhaal van Louis Plas over ‘de Nieuwe Wijkaanpak’. Het was in 2016 een plan van Linksom! in de PvdA. Inmiddels laat een recent onderzoek van het RIGO zien dat er weer een wijkenprobleem groeit.
De tweede vraag wordt opgeroepen door het verhaal van Neerbosch en Nijboer in Mejudice. Zij analyseren de problemen rond wonen en volkshuisvesting en concluderen dan dat het rijk de regie moet terugnemen, omdat de decentralisatie is mislukt.
Op zich zijn het prima verhalen. Maar de oplossingen en remedies overtuigen mij niet. Dat knaagt. Waarom volg ik de analyses, maar geloof ik niet in de oplossingen? Is het omdat ik de praktijk van die oplossingen van binnenuit heb gezien? Het noopt tot zelfonderzoek.
Na 1945 was er veel te doen aan woningbouw: oorlogsschade, immense woningvraag, achterstallig onderhoud en krotten. De rol van het rijk werd met ‘wederopbouw’ aangeduid. Het was een centraal gestuurde marktinterventie waarmee niemand veel moeite had.
Zo centralistisch was de volkshuisvesting voordien niet. Rijkszaak, maar gemeentetaak, was de slogan voor de woningwet. Rond de eerste wereldoorlog verveelvoudigde de rijksbegroting, door de grote stijging van kosten van bouwmaterialen. Het rijksbeleid was in beginsel terughoudend, maar reageerde op externe omstandigheden.
In de jaren tachtig (Reagan- en Thatchertijd) begonnen we aan decentralisatie te denken. De periode Lubbers wordt gekenmerkt door denken over de onregeerbaarheids- en crisistheorie. De beleidswijziging van Heerma sloot daar op aan en werd breed gedragen. ‘Meer markt’, zelfstandige woningcorporaties en gemeenten als beleidsvoerende overheid, vat ik zijn beleid maar even samen. Zijn nota kwam tot stand in de laatste coalitie van Lubbers, maar werd ook in de coalitie met de PvdA omarmd.
De gemeenten waren minder enthousiast dan Heerma graag had gezien: de decentralisatie bleef zijn ‘onvoltooide’. Bij de decentralisaties in het sociaal domein in 2015 werden nog structureel middelen overgedragen, maar bij de decentralisatie van de volkshuisvesting was dat alleen tijdelijk zo.
De woningwet van 1902 was misschien wat dubbel ten aanzien van de markt. Het rijk regelde de woningwetlening, het lokaal bestuur regelde dat er ook woningen gebouwd werden. Dat waren faciliterende rollen van de overheid voor een marktproces, dat einde negentiende eeuw vooral ‘revolutiebouw’ in de grote steden had voortgebracht. En ernstige kwaliteitsgebreken in het wonen van de arbeidersklasse.
Maar het was marktinterventie: volgens het leerboek uit die tijd bouwen we nieuwe woningen langs twee lijnen:
- Bouw ten behoeve van de voorziening in de normale behoefte aan woningen; deze pleegt in de eerste plaats aan het particulier initiatief te worden overgelaten;
- ‘Bouw ter voorziening in behoeften, waarin om welke reden dan ook door het particulier initiatief niet wordt voorzien, zoomede ter verbetering der volkshuisvesting; voor dezen bouw gelden de financiële paragrafen van de Woningwet.’ (Dr. Ir. H.G. van Beusekom Woningbouw, 1944)
Beleid derhalve: de markt moet het doen, maar marktfalen wordt gecorrigeerd.
Maar was de beheersing van de bouwnijverheid na de Tweede Wereldoorlog het doel van het beleid? Was de relatie tussen huurprijsbeleid en inkomensverdeling een bijeffect? De onderzoekers zijn er niet zeker over, volgens hun verslag uit 1965. (G. Kuyper en P.D. Duiker, Acta Politica, 1965/1966, p.197)
Ook Wim Kok worstelde met ‘scheefwoners’ en doorstromingsheffing; in 1970 schreef hij in Socialisme en Democratie: ‘Het meest rechtvaardig zou zijn een integrale regeling, uit te voeren via de belastingdienst, die in beginsel voor alle categorieën woningen zou moeten gelden.’ Het was een mooi idee, maar de opbrengsten en lasten van particulier bezit, zijn fiscaal wel wat te reguleren, maar naar die integraliteit zijn we nu al een halve eeuw op zoek.
Het zijn enkele elementen uit mijn historisch materiaal. Waarom doen we wat in de volkshuisvesting? De veranderingen beschouw ik als een voortdurende herdefinitie van de ruimte die de markt wordt gelaten. De vrije markt is een fictie, die bestaat bij de gratie van het voortdurende geregel van een bemoeizuchtige overheid..
Robert Reich geeft goed aan wat regeling behoeft:
- Eigendom: wat kun je/mag je bezitten?
- Monopolie: hoeveel marktmacht is toegestaan?
- Contractvrijheid: wat kan en mag verkocht en gekocht worden, onder welke voorwaarden?
- Faillissement: wat gebeurt wanneer verplichtingen niet kunnen worden nagekomen?
- Handhaving: hoe vermijden we dat deze regels niet worden ontdoken?
Deze regels zijn volgens hem de ‘bouwblokken’ van het kapitalisme. (voor velen, niet voor de weinigen)
Daarmee worden hopelijk de historische elementen verhelderd. Het huisvestingsbeleid is een opeenvolging van markt definiërende interventies. Rond W.O. I werden veel rijksmiddelen gestoken in prijs beïnvloeding van bouwmaterialen. Na W.O.II werd de huisvesting en de bouwnijverheid decennia lang sterk centraal gestuurd door Den Haag; de centralistische wederopbouw.
Toen twijfels ontstonden of dat nog wel moest, werd de decentralisatie naar de gemeenten bedacht, met de stads- en dorpsvernieuwing als laatste stuiptrekking van centralisme en marktinterventie. En ja, in de stadsvernieuwingsgebieden werden kopers openlijk gewezen op het gevaar van speculanten en geadviseerd contact met de gemeente op te nemen alvorens te kopen.
In de vastgoedhausse van 1993 tot 2006 kreeg de verzelfstandiging van de corporaties vorm. De stadsvernieuwing toonde succes, de corporatie directeuren konden rijden in hun jongensdroom en grote schepen aankopen. Bos kon de fiscale behandeling van de corporaties gelijk trekken en Vogelaar moest een greep in de kas van de corporaties doen voor het wijkenbeleid. Het lukte allemaal door de vastgoedhausse.
Maar dat was met de crisis afgelopen. ‘Het geld klotste bij de corporaties niet meer tegen de plinten’. Het systeem liep achter: Stef Blok vond in 2012 dat de corporaties ook nog wel een verhuurdersheffing konden opbrengen van bijna twee miljard, maar toen was de crisis al een vijf jaar gaande en was de waarde van het bezit fors gedaald.
Arno Wellens formuleert het probleem van Nijboer in Follow the money aldus:
‘De huizenmarkt is een illusie geworden. Zij is vervangen door een financiële markt, die het soms makkelijker en soms moeilijker maakt om met geleend geld te gokken op het dak boven andermans hoofd.’
Het was de lijn van Stef Blok de sociale huursector te verkleinen, door te bevorderen dat complexen van huurwoningen werden overgedragen aan beleggers. Die hebben inmiddels geconcludeerd dat goedkope huurwoningen toch minder leuk bezit zijn en trekken zich inmiddels terug. Zie bijvoorbeeld de berichten in het FD daarover.
Het is niet lastig om met elkaar vast te stellen dat de visie van minister Blok ons nergens heeft gebracht. De chaos en spanningen zijn groter dan voorheen. We kunnen dat verwijten aan het neoliberale denken. Alleen past dan wel het besef dat de heilloze route van Blok is gesteund door de sociaaldemocratie. Je kunt ook zeggen: het politieke midden is de weg kwijt. Zou het helpen de regie terug te halen naar het rijk? Ik denk dat we nog maar wat aan de oppervlakte van het probleem krabbelen.
Centraal beleid met algemene kaders en decentraal uitvoeren met beleidsruimte voor lagere overheden en bescherming van burgers tegen marktexcessen, is het moeilijkste onderdeel van het openbaar bestuur.
Moeten we woningen subsidiëren of mensen? Het is de klassieke vraag voor de huisvesters. Hebben we het kwaliteitsprobleem onder controle? Of de slimheid van de rovers op de markt, die het probleem uitbuiten dat iedereen moet wonen?
Is huisvesting niet een specifieke vorm van armoedegericht beleid? Zou het niet slimmer zijn de vraagkant te versterken en mensen de vrijheid te geven hun eigen bestaan in te richten? Is een vorm van een onvoorwaardelijk basisinkomen daartoe een optie?
Hebben we nog een woningmarkt of is de rol van de financiers en zwart geld dominant? Kunnen we daar iets aan doen en wat dan? Een idee is dat het bestand aan sociale huurwoningen veel groter moet zijn in plaats van kleiner, om een evenwichtiger verhouding tussen huurmarkt en koopmarkt te verkrijgen. Dat kost geld, zeker, maar crisis en varkenscyclus ook.
Vragen te over kortom, die met een pleidooi voor een rijksregie in de volkhuisvesting niet zijn beantwoord.
Geef een reactie