De bestaanszekerheid moet landelijk worden aangepakt met een centrale rol voor de rijksoverheid. Structureel beleid is nodig om ervoor te zorgen dat mensen kunnen rondkomen en kunnen meedoen aan de maatschappij. De overheid moet daarvoor twee dingen doen: zorgen voor een toereikend inkomen, en zorgen voor een voorspelbaar en toegankelijk stelsel dat uitvoerbaar en houdbaar is. Dat staat in het tweede en afsluitende rapport Een zeker bestaan II van de Commissie sociaal minimum. Meike Bokhorst legt uit wat bestaanszekerheid is en hoe de overheid het kan versterken.
De Commissie sociaal minimum is in juli 2022 ingesteld door minister Carola Schouten, na een aangenomen motie van Tweede Kamerlid Pieter Omtzigt. De opdracht was te onderzoeken wat verschillende huishoudtypen nodig hebben om rond te kunnen komen en om mee te kunnen doen aan de maatschappij, en om onderzoek te doen naar het stelsel.
In juni presenteerde de commissie een eerste rapport, dat vooral ging over de hoogte van het sociaal minimum. De commissie adviseerde toen om op korte termijn het minimumloon (7 procent) en de bijstand (7,4 procent extra) te verhogen, en eventueel ook de huurtoeslag. Leidend daarbij is wat mensen volgens het NIBUD en het Sociaal en Cultureel Planbureau nodig hebben om rond te komen.[1] Om kinderarmoede tegen te gaan is verhoging van de kinderbijslag en/of het kindgebonden budget nodig, in het bijzonder de bedragen voor oudere kinderen.
‘Financiële zekerheid gaat om meer dan een toereikend inkomen’
Op 28 september is het tweede rapport van de commissie aangeboden aan demissionair minister Carola Schouten voor Armoedebeleid. Commissievoorzitter Godfried Engbersen ging daarbij uitgebreid in op het actuele debat over bestaanszekerheid in Nederland en de adviezen in het tweede rapport van de Commissie om financiële bestaanszekerheid te verbeteren.
Brede bestaanszekerheid
In Den Haag hebben alle politieke partijen het opeens over bestaanszekerheid. Maar wat is bestaanszekerheid? Financiële bestaanszekerheid gaat volgens de Commissie sociaal minimum niet alleen om voldoende inkomen, maar ook om een voorspelbaarder en toegankelijker stelsel, zodat huishoudens ook echt krijgen waar ze recht op hebben. Bestaanszekerheid is als inspanningsverplichting voor de overheid vastgelegd in de Grondwet en het verdragsrecht en uitgewerkt in de Participatiewet en lokale regelingen.
‘Bredere bestaanszekerheid gaat ook over toegang tot voorzieningen’
In artikel 20 van de Grondwet staat dat de bestaanszekerheid van de bevolking en de spreiding van welvaart ‘voorwerp van zorg zijn van de overheid’. De Grondwet schrijft ook voor dat de wet regels stelt over de aanspraken op sociale zekerheid. Nederlanders die in Nederland niet in hun bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege. Financiële bestaanszekerheid is het beschikken over voldoende inkomen om in elementaire behoeften voor levensonderhoud te voorzien, om maatschappelijk te participeren en om buffers aan te leggen om tegenvallers op te vangen. Bredere bestaanszekerheid gaat ook over toegang tot voorzieningen zoals wonen, zorg en energie.[2]
Figuur 1. Bestaanszekerheid en financiële bestaanszekerheid (CSM 2023)
Oorzaak en gevolg
Bestaansonzekerheid komt niet alleen voort uit politiek-economische ontwikkelingen of crisissen, maar ook uit bestuurlijke oorzaken zoals complexiteit van regels en onvoorspelbaarheid van sanctieregimes. Het is ook gelegen in persoonlijke oorzaken, zoals geringe competenties, geletterdheid en levensgebeurtenissen.[3]
‘Mensen komen in een neerwaartse spiraal terecht’
De politiek kan niet alle onzekerheid van mensen wegnemen. Onzekerheid is deels inherent aan het bestaan. Maar het langdurig in fundamentele bestaansonzekerheid verkeren, heeft grote persoonlijke gevolgen voor het leven van mensen. Financiële stress gaat gepaard met slapeloosheid, verminderd doenvermogen of zelfcontrole en mindere leerprestaties.[4] De maatschappelijke kosten daarvan, voor gezondheidszorg en schulphulpverlening, zijn aanzienlijk. Deze persoonlijke en maatschappelijke oorzaken en gevolgen versterken elkaar negatief, waardoor mensen in een neerwaartse spiraal terecht komen en een kluwen van onontwarbare factoren ontstaat. De beleidsveronderstelling van eigen verantwoordelijkheid is niet voor alle doelgroepen even realistisch.[5] En de beleidsrespons van schuld en boete staat inmiddels bij steeds meer politieke partijen ter discussie.[6]
Figuur 2 Maatschappelijke, persoonlijke en beleidsmatige oorzaken van armoede (CSM 2023)
Verschillen tussen gemeenten
Uit het tweede rapport van de commissie blijkt dat de verhouding tussen het rijk en de gemeenten niet in balans is. Dat komt onder meer door de toename van taken die bij gemeenten zijn belegd. Verschillen tussen gemeenten zijn daardoor te groot geworden. Onderstaande figuur illustreert de verschillen tussen gemeenten voor een huishouden dat bestaat uit een ouderpaar en twee kinderen van 8 en 13 jaar. De horizontale as toont de waarde van lokale regelingen voor 17 gemeenten, de verticale as toont de inkomensgrens die wordt gehanteerd voor toegang tot de lokale regelingen. De figuur maakt duidelijk dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten. Het kan honderden euro’s per maand verschil maken waar iemand woont.
Verschillen verkleinen
Als eerste stap in het herstel zouden landelijke regelingen toereikend moeten zijn voor het merendeel van de mensen met een inkomen op het sociaal minimum. Ook zou de rijksoverheid een aantal dingen centraal moeten regelen, zoals beschermingsbewind, een aanvullende zorgverzekering of schoollaptop-voorzieningen. Daarbij is het nodig om eenduidige afspraken te maken over de doelgroep en de hoogte van lokale voorzieningen, zodat iedereen gelijk wordt behandeld, ongeacht de woonplaats. Bovendien moeten gemeenten alleen in uitzonderlijke gevallen extra taken krijgen, omdat zij al overbelast zijn. Gemeenten kunnen zich dan focussen op individueel maatwerk.
‘Wie kan werken, krijgt hulp bij het vinden van een baan’
Naast aanbevelingen over de verhouding tussen rijk en gemeenten adviseert de commissie ook om wettelijk vast te leggen dat er iedere vier jaar een herijking van het sociaal minimum komt. De commissie is ook van mening dat de wettelijke positie van kinderen moet worden versterkt, bijvoorbeeld door een wettelijk recht op basisvoorzieningen zoals warm water en energie te regelen. De overheid moet een realistisch mensbeeld hebben bij het aan werk helpen van mensen. Wie kan werken, krijgt hulp bij het vinden van een baan. Om de overgang van bijstand naar werk te vergemakkelijken, wil de commissie de regels voor bijverdienen flexibeler maken. Voor mensen die niet kunnen werken, moeten er mogelijkheden zijn voor beschut werk of andere zinvolle activiteiten.
Het kabinet moet ook aan de slag met een grondige herziening van het toeslagenstelsel, met een focus op zekerheid. Tot slot stelt de commissie dat er voor het bieden van bestaanszekerheid ook beleid nodig is op terreinen die buiten de opdracht van de commissie vallen, zoals schuldhulpverlening, woningmarktbeleid en gezondheidszorg.
Onderstaande figuur vat de aanbevelingen van de commissie samen.
*Een zeker bestaan is een advies aan de regering van de Commissie Sociaal Minimum. Het rapport is voorbereid en geschreven door het secretariaat van de Commissie: Hans Beens, Meike Bokhorst, Daan de Ruiter en Charles de Vries onder leiding van de voorzitter van de Commissie Godfried Engbersen.
Voetnoten
[1] CBS, Nibud en SCP (2023) Op weg naar een nieuwe armoedegrens; Tussenrapport van het gezamenlijke project ‘Uniformering armoede afbakening’.
[2] Commissie Sociaal Minimum (2023) Een zeker bestaan deel 1, p. 27 en 31. www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/06/30/een-zeker-bestaan-rapport-i-commissie-sociaal-minimum
[3] Commissie Sociaal Minimum (2023) Een zeker bestaan deel 2, p. 53. www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/09/28/een-zeker-bestaan-naar-een-toekomstbestendig-stelsel-van-het-sociaal-minimum-rapport-ii
[4] Tiemeijer (2023), De rol van grenzen aan doenvermogen bij rondkomen, financiële zorgen en problemen. Erasmus Universiteit Rotterdam. www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2023/06/30/erasmus-universiteit-de-rol-van-grenzen-aan-doenvermogen-bij-rondkomen-financiele-zorgen-en-problemen
[5] WRR (2017), Weten is nog geen doen. Rapport nr.97, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. www.wrr.nl/publicaties/rapporten/2017/04/24/weten-is-nog-geen-doen
[6] Zie ook de verhoren van de Parlementaire enquêtecommissie fraudebeleid en dienstverlening, www.tweedekamer.nl/kamerleden_en_commissies/commissies/pefd
Geef een reactie