Nog steeds loopt het juridisch proces over de uitspraken van Geert Wilders over meer of minder Marokkanen. Het wordt als een zoveelste, juridische testcase beschouwd, want gaat het hier nu om discriminerende of politieke uitspraken en in hoeverre staan deze op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting? Het lijkt een actueel, principieel en beladen issue, maar uit de bundel De grenzen van het publieke debat blijkt dat de discussies over onze uitingsvrijheid en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie en maatschappelijke opvattingen eigenlijk van alle tijden zijn.
Wie herinnert zich niet (meer) de enorme rel toen Rudi Carrell in 1987 op de Duitse televisie met een tamelijk onschuldig ogend (en bedoeld!) item Ayatollah Khomeini beledigde? Niet alleen de religieuze gevoelens van de Iraanse bevolking waren gekwetst, maar ook die van de moslims over de hele wereld. Althans, zo luidde de aanklacht die leidde tot diplomatieke maatregelen en een enkele demonstratie. De toon was gezet: kritiek en spot zijn niet toegestaan, zeker niet waar het de islam betreft.
‘Discussies over onze uitingsvrijheid en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie en maatschappelijke opvattingen zijn eigenlijk van alle tijden’
Sindsdien lijkt het erop – aldus hoogleraar Paul Cliteur – dat de ‘intimidatie van de theoterroristen nog steeds behoorlijk succesvol is’. Hij baseert zich in het slothoofdstuk op affaires zoals van Salman Rushdie (De duivelsverzen), Theo van Gogh (Submission), de Deense cartoons en Terry Jones (boekverbranding van de koran) die ‘spanningen tussen theoterroristische dreiging en burgerlijke vrijheden, meer in het bijzonder de aanslag van het theoterrorisme op de vrijheid van meningsuiting of persvrijheid’ deden oplaaien. Het is de vraag hoe de overheid hiermee moet omgaan. Strafrechtelijk ingrijpen heeft maar een zeer beperkte invloed en de rol van social media is ook hier fors. ‘Regeringen moeten begrijpen dat het aan banden leggen van de vrijheid van meningsuiting – los van de relatieve effectiviteit ervan op de korte termijn, voornamelijk het bij de buren over de schutting gooien van de dreiging – de funderingen van een vrije maatschappij erodeert. Ze moeten zich realiseren dat buitengerechtelijke beperkingen uiteindelijk op hetzelfde neerkomen als hun gerechtelijke tegenhangers beogen: niet alleen onnodige beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting maar deregulering van het hele regeringssysteem.’
Cliteur ziet als gevolg daarvan een ‘nieuwe censuur’ ontstaan, iets waarover ons land zich ernstig zorgen moet maken. Zoals ook al eerder door socioloog Jos van Dijk in zijn boek Dit kan niet en dit mag niet in 2007 is beweerd dat we moeten nadenken over de manier waarop we tolerantie en diversiteit in de huidige samenleving willen realiseren. Sindsdien is de urgentie daartoe alleen maar toegenomen.
Driestappentoets
In ons land is – net als in omringende, democratische landen – de vrijheid van meningsuiting in de grondwet vastgelegd, zij het met enkele restricties, zoals het verbod om groepen mensen of een bepaald geloof te beledigen dan wel het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld. Of provocatieve uitingen strafbaar zijn, wordt beoordeeld aan de hand van een driestappentoets, die bepaalt of de omstreden provocaties binnen het publieke debat onnodig grievend – en dus strafbaar – zijn. Het gaat bij die afweging niet zozeer over de vrijheid van meningsuiting als zodanig, maar over de vraag waar de grens dient te worden getrokken. Dat is ook de inzet bij de rechtszaak van Geert Wilders.
Tom Herrenberg (redactie): De grenzen van het publieke debat; over verdraagzaamheid en de vrijheid van meningsuiting in de democratische samenleving, ISBN 978-94-6290-691-4, 180 blz., uitgeverij Boom juridisch.
Geef een reactie