Zo’n vijftig jaar volg ik nu actief de Nederlandse Tweede Kamerverkiezingen. Maar de jongste verkiezingsuitslag en daaropvolgende kabinetsformatie zijn voor mij de meest spectaculaire. De vorige coalitie verliest de helft van haar zetels, PVV en NSC zijn de grote winnaars, en de formatie resulteert in een kabinet dat naar samenstelling en vorm zonder precedent is. Nota bene een half jaar nadat bij de Eerste Kamerverkiezing de PVV maar liefst zes andere partijen voor zich moest dulden, en de NSC nog niet eens bestond. Meer dan genoeg reden dus om de uitkomsten van het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) met bijzondere belangstelling te bekijken.
Het NKO is een project van politicologen en sociologen van de samenwerkende Nederlandse universiteiten. Een representatieve groep kiezers wordt kort voor en kort na de Tweede Kamerverkiezingen bevraagd, op alle denkbare onderwerpen. De rapportage van het NKO 2023[1] kent 23 hoofdstukken, geschreven door 38 auteurs, en beslaat 180 bladzijden met een hoog informatiegehalte. Ik zal me beperken tot wat zelfgekozen highlights.
Last impulse
De Nederlandse kiezer heeft dit keer tot het (aller)laatst gewacht om zijn keuze te maken. Bijna de helft heeft de knoop doorgehakt op 22 november zelf of de laatste dagen vlak daarvoor (p. 32). Het gaat om kiezers die wat minder politiek geïnteresseerd zeggen te zijn, en de campagne wat minder hebben gevolgd. De last minute kiezer blijkt bovendien een last impulse kiezer. Een ‘disproportioneel deel’ van de late beslissers heeft in de laatste dagen van de verkiezingen zijn keuze op de PVV laten vallen (p. 36).
De Nederlandse kiezer geeft van tijd tot tijd een flinke ‘ruk aan het electorale stuur’ (1994, 2002), zoals Tom van der Meer dat noemt, en dat is dit keer ook het geval. ‘De electorale volatiliteit – het aandeel Kamerzetels dat van partij wisselt van verkiezing tot verkiezing is naoorlogs niet zo hoog geweest als afgelopen november (54 zetels, 36% van het totaal)’. De coalitiepartijen zijn daarvan het voornaamste slachtoffer. Opmerkelijk genoeg echter komt de VVD nog relatief onbeschadigd uit deze slag. De grootste regeringspartij verloor weliswaar 10 zetels (25%) maar dat is vergeleken bij de vorige sleuteljaren weinig. Het CDA verloor na het vertrek van Lubbers in 1994 37% van de eigen zetels, en de PvdA in 2002 na Kok zelfs 48% (29). Het vertrek van lang zittende premiers leidt tot politiek gewichtsverlies, de VVD van Yesilgöz heeft dat weten te beperken.
Burgerparticipatie
Duidt de electorale beweeglijkheid op onvrede met het huidige democratisch stelsel in Nederland? Niet in fundamentele zin: 74% steunt het bestaande stelsel van vertegenwoordigende democratie, tegen 8% niet (123). Burgers kiezen het parlement, het parlement neemt de besluiten. Het parlement kan dit beter niet in isolement doen, aldus de Nederlandse kiezer, de Kamer dient bij voorkeur ook onafhankelijke deskundigen in te schakelen, aldus de helft (20% tegen).
De tendens van afnemende steun voor referenda heeft zich in 2023 doorgezet
Burgerparticipatie, via burgerfora of referenda, zou als aanvulling in aanmerking moeten komen (p. 124). De tendens van afnemende steun voor referenda heeft zich in 2023 doorgezet. Was die in 2006 nog 75%, nu is dat nog 47%. Een ander hoofdstuk doet verslag van onderzoek naar de eigen inhoudelijke opvattingen van de Nederlandse kiezer: wat vinden zij (wij dus) echt belangrijk? Ook hier wordt bevestigd dat Nederlanders liberale en electorale kenmerken het belangrijkste vinden, gevolgd door elementen van sociale democratie (vooral bescherming tegen armoede), en pas op aanzienlijke afstand door opvattingen over participatieve en populistische democratie (pp. 111-112). Dat er een ‘stijgende vraag naar sterke leider’ zou zijn, klopt dan ook niet.[2]
Stabiel
Zijn de opvattingen en voorkeuren van de kiezers misschien veranderd? Daar lijkt het niet op, integendeel zelfs. In de metingen van het NKO is de positie van de Nederlandse kiezer al 25 jaar “zeer stabiel” (132). De gemiddelde kiezer is sociaal-economisch gematigd links en sociaal-cultureel gematigd rechts. De partijen daarentegen, de aanbodkant op de electorale markt, positioneerden zich al die tijd in de ogen van de kiezer op een eendimensionale lijn van links-progressief naar rechts-conservatief, en boden dus niet de combinatie die de kiezer zelf inneemt, op het CDA misschien na.
Tot 2023: met de entree van BBB en NSC, en al wat eerder de PVV, komt het aanbod dichter bij de vraag. De kiezer wordt eindelijk op zijn verlangens bediend. De verkiezingsuitslag weerspiegelt dit. Deze verandering in het gepercipieerde electorale aanbod is in mijn ogen misschien wel de belangrijkste bevinding van het jongste NKO.
Asiel
Op afzonderlijke inhoudelijke thema’s toont de Nederlander zich al zeker vijfentwintig jaar verrassend genoeg weer eerder links-progressief dan rechts-conservatief, zoals bij euthanasie, inkomensverschillen en klimaatverandering. De uitzondering is hier het thema van migratie en multiculturalisme. Dit wordt echter wel het belangrijkste thema gevonden. Op dit punt staat de Nederlandse kiezer helder rechts: migranten moeten zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur (131) en de migratie dient voortaan te worden ingedamd (68%, p. 136). Vooral de instroom van arbeids- en gezinsmigranten van buiten de EU zou stevig moeten worden teruggedrongen.
Deze electorale voorkeuren houden verband met de link die de Nederlandse kiezer ziet tussen migratie en andere maatschappelijke problemen: 78% maakt de koppeling met problemen op de woningmarkt, 51% met de toegenomen misdaad, en 48% met bedreiging van de Nederlandse cultuur (138). Het verminderen van het aantal migranten zou in deze opzichten soelaas kunnen bieden, meent gemiddeld 47% (lager opgeleiden 62%, 50+’ers 52%). Op het in de ogen van de kiezers meest prangende thema is de PVV de onbetwiste koning. Het ‘issue ownership’ op het belangrijkste vraagstuk verklaart haar onverwacht grote succes, zo lijkt het. ‘Net als in 2021 wordt immigratie door veel kiezers met de PVV geassocieerd (51%). Het is het enige thema waar de partij zo sterk mee in verband wordt gebracht en het is voor de PVV dan ook heel voordelig geweest dat de verkiezingscampagne vooral over dit onderwerp ging’ (p. 159).
Zwakke plek
In dit laatste citaat, maar ook elders in het rapport (pp. 100, 167, 169) wordt een verband gelegd met de campagne en de berichtgeving daarover. Die zijn echter in dit NKO niet onderzocht. Dat is de zwakke plek van verkiezingsonderzoek dat zich beperkt tot alleen de kiezers, en geen aandacht schenkt aan campagne en berichtgeving. In de politieke arena voeren de partijen strijd maar het zijn de kiezers die beslissen, verkiezingen zijn een samenspel. Dit NKO beperkt zich tot de kiezers alleen. Dat lijkt op een tv-verslag van Oranje waarbij opstelling en acties van de andere partij onzichtbaar worden gehouden. Van de strijd is niets te zien. Het zou daarom goed zijn als voortaan een oude traditie in ere wordt hersteld.[3]
Hoe dan ook, er is alle reden om nu al uit te kijken naar de volgende Tweede Kamerverkiezingen en het volgende NKO. Zullen het weer bewogen verkiezingen worden? Ik kan niet wachten.
Voetnoten
[1] Voogd, R., Jacobs, K., Lubbers, M. & N. Spierings (2023). De verkiezingen van 2023. Van Onderstroom naar Doorbraak: Onvrede en Migratie (www.dpes.nl).
[2] Stijgende vraag naar sterke leider en nog 4 lessen uit de verkiezingen (NRC, 11-7-2024) en J.Th.J. van den Berg, Het verlangen naar de sterke leider (Parlement.com 9-8-2024). Vgl. NKO 2024, 59-60.
[3] Tot midden jaren nul was het gebruikelijk om in het NKO ook aan de campagne aandacht te schenken. In 1986 zijn aparte publicaties verschenen van kiezersonderzoek en verkiezingsonderzoek.
Geef een reactie