Herverdeel vermogen om bestaanszekerheid te verhogen


Onze overheid heeft de grondwettelijke taak om de bestaanszekerheid van alle burgers te garanderen, maar slaagt daar steeds minder in. Ondanks de inzet van veel herverdelingsinstrumenten zullen ook in 2023 nog 857.500 mensen in Nederland onder de armoedegrens leven. (1) Er is dus meer nodig om de armoede definitief uit te bannen. Hoe moeten ondernemers en vermogenden daaraan bijdragen?

Het begrip ‘inkomen’ wordt het meest geassocieerd met de verdiensten uit arbeid, waarbij het onderscheid tussen het bruto en netto inkomen het meest relevant is. En in de marge tussen het bruto- en nettoloon moeten de herverdelingsinstrumenten, die de overheid heeft opgetuigd met het oogmerk meer inkomensgelijkheid na te streven, hun werk doen.
Nederland is daarin tot op heden betrekkelijk succesvol. Zo werd, door de inzet van het hele instrumentarium aan inkomensherverdeling, de Gini-coëfficiënt (de internationale standaard voor het meten van ongelijkheid) teruggebracht van 0,54 naar 0,29. En hoe lager de Gini-coëfficiënt, hoe geringer de verschillen zijn.

Aandeel arbeid gedaald
De vraag is hoeveel er nog meer herverdeeld kan worden binnen de factor arbeid. De marginale druk is, zeker voor inkomens tot iets boven modaal, in de ogen van veel deskundigen, met zelfs uitschieters tot 87 procent, al onverantwoord hoog.
Een belangrijk bijkomend aspect is dat het aandeel van de factor arbeid in het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) (ook wel arbeidsinkomensquote) sinds de tachtiger jaren van de vorige eeuw stelselmatig is afgenomen. Vanaf 1995 is de arbeidsinkomensquote gedaald van 81,3 naar 74,9 procent in 2021 (2) en het Centraal Planbureau (CPB) prognosticeert voor 2023 een percentage van 73,3 procent. (3) In relatieve zin is het aandeel arbeid in het BNI dus structureel gedaald. En binnen die dalende trend moest de overheid de alsmaar groter wordende behoefte aan herverdeling van primaire inkomens realiseren.

Genoeg aan de knoppen gedraaid
Gevolg hiervan is dat herverdeling van primaire inkomens steeds problematischer is geworden. De alsmaar aanzwellende behoefte aan ondersteuning van de mensen, levend aan de onderkant van de samenleving, moet opgebracht worden door het collectief van werknemers dat reeds veel ten gunste van de factor kapitaal heeft ingeleverd. Terecht zei de minister van Financiën kort voor Prinsjesdag dat niet nog verder aan de ‘knoppen’ gedraaid kan worden.

‘Er is geen morele rechtvaardiging voor ondernemers die zo weinig belasting betalen’

Gelet op het feit dat de factor arbeid structureel niet langer in staat is om een zodanige herverdeling van inkomens te realiseren, dat de armoede definitief uit ons welvarende land verdwenen is, dringt de noodzaak zich op kapitaalinkomen en vermogens in de herverdeling van inkomens te betrekken. De kapitaalinkomensquote is de pendant van de arbeidsinkomensquote. De dalende trend van de arbeidsinkomensquote betekent dus dat de winsten van bedrijven omgekeerd evenredig zijn gestegen. Dit fenomeen wordt nog versterkt door de structureel veel lagere belastingheffing op vermogen en vermogensinkomsten in ons land. Het ministerie van Financiën rapporteert over 2021 dat tegenover het totaal van circa 68 procent aan arbeid en consumptiegerelateerde belastinginkomsten, zoals loon- en inkomstenbelasting, omzetbelasting, premies volksverzekeringen en zorgpremies, de vennootschappen in totaal slechts 10 procent aan de rijksinkomsten bijdragen. (4) Dat betekent een belasting van 32 miljard euro op het aandeel in het Bruto Nationaal Inkomen van circa 210 miljard, oftewel een belastingdruk van circa 15 procent.

Grotere ongelijkheid
Er is geen morele rechtvaardiging te vinden voor ondernemers die zoveel minder belasting afdragen. Wel zijn die grote verschillen historisch te verklaren. Sinds de tachtiger jaren waaide de idee van trickle-down vanuit de VS en het VK over naar ons land. Vanuit neoliberaal perspectief geredeneerd zouden bedrijven ontzien moeten worden omdat zij verondersteld werden aanjagers van de economische groei en werkgelegenheid te zijn. De geschiedenis van de laatste vier decennia laat zien dat dit beleid vooral tot grotere ongelijkheid, armoede en sociale onrust heeft geleid.
De grote verschillen in belastingdruk, tussen werknemers enerzijds en ondernemers en vermogenden anderzijds, heeft zich ook vertaald in een grote ongelijkheid in de vermogensverdeling binnen de verschillende huishoudcategorieën. Vermogen ontstaat in eerste instantie door uitstel van consumptie en besparing op belastingafdrachten en/of de vererving van vermogen.

Funest voor iedereen
Onder de veelzeggende titel ‘Licht uit, spot aan: de vermogensverdeling’ (5) stelde een interdepartementale groep beleidsonderzoekers (IBO) recent vast dat, vooral als gevolg van de verschillen in fiscale behandeling van arbeid en kapitaal, inmiddels 61 procent van het vermogen zich concentreert bij de 10 procent rijkste huishoudens en dat 25 procent van de huishoudens per saldo alleen schulden heeft.
Het boxenstelsel, dat wij in 2001 hebben ingevoerd, blijkt in zijn uitwerking de kloof tussen de haves en have-nots alsmaar vergroot te hebben. En dat dit op korte of langere termijn funest zal zijn voor beide kanten van de kloof is niet moeilijk te voorspellen.

Uniform tarief
Mede daarom bevelen vele deskundigen, waaronder de IBO Vermogensverdeling, een complete herziening van ons belastingstelsel aan. Dat zal veel politieke haarkloverij vergen. Maar de belangrijkste bottleneck is de Belastingdienst zelf, die bij gebrek aan voldoende IT-capaciteit, op korte termijn niet bij machte is zulke ingrijpende wijzigingen in de systemen te integreren. (6)
De ultieme uitkomst van een complete herziening van ons belastingstelsel zou mijns inziens moeten zijn, dat, in navolging van de befaamde Franse econoom Thomas Piketty, (7) alle bronnen van inkomen op exact dezelfde manier belast worden. Een uniform tarief van bijvoorbeeld 30 procent zou van toepassing moeten zijn op vennootschapswinst, op inkomen uit arbeid, maar ook op koerswinsten, op winst bij verkoop van de eigen woning, zo ook op waardevermeerdering van ander onroerendgoedbezit, inkomsten uit rente, huren, dividenden en pacht.
Ruimer geformuleerd zou dat tarief gaan gelden voor gemaakte nettowinsten op alle roerende en onroerende goederen die op een markt verhandelbaar zijn, dus ook geldend voor vaartuigen, kunst en antiek.

Extra belasting
De discussie zou dan vervolgens gevoerd kunnen worden over invoering van een extra belasting op hoge inkomens en superwinsten. Voor hoge inkomens, bijvoorbeeld vanaf drie- of viermaal modaal, zou een progressief tarief in onze inkomstenbelasting moeten blijven bestaan. De superwinsten van vervuilende of energieverslindende bedrijven, zouden door een forse extra heffing op CO2-uitstoot of extreem energieverbruik, indirect afgeroomd kunnen worden. Maar de realisatie van dit vergezicht wordt vooralsnog gefrustreerd door wat ik eerder in een column ‘de gehavende belastingdienst’ noemde. (8) Maar dit betekent niet dat we tot die tijd op onze handen moeten blijven zitten en lijdzaam toezien.

Overbruggingsregeling
Feit blijft dat de superrijken steeds rijker worden en de kloof blijft verbreden.  Daarom breek ik een lans voor een overbruggingsregeling. Deze zou erin kunnen bestaan dat de zeer vermogenden, zeg vanaf een vermogen van twee miljoen euro, een progressieve solidariteitsheffing gaan betalen. Dat past ook in het beeld van de limitaristen, een nog relatief kleine maar aanzwellende stroming in de politieke filosofie, die stelt dat zolang er behoeftigen zijn, mensen niet meer rijkdom mogen bezitten dan nodig is voor een zeer florerend leven. Volgens de limitaristen is méér moreel niet aanvaardbaar en schadelijk voor de maatschappij. (9)
Zo’n solidariteitsheffing lijkt me eenvoudig in te voeren en zonder fundamentele herziening van ons belastingstelsel. De extra belastingopbrengsten zouden direct besteed kunnen worden om de armoede van de ruim 850.000 burgers te bestrijden. Zo’n solidariteitsheffing zou niet slechts een materiële impact hebben, maar hiervan zou ook een moreel appel uitgaan op de overheid om ernst te maken met de alsmaar aanzwellende kloof tussen arm en rijk.

Voetnoten

  1. Macro Economische Verkenning, CPB-raming september 2022.
  2. CBS- publicatie 6-7-2022
  3. CPB -raming september 2022
  4. Verdeling inkomsten en uitgaven Rijsoverheid 2021- ministerie van Financiën)
  5. IBO Vermogensverdeling, Publicatie Ministerie van Financiën juli 2022
  6. Publicatie platform O op 16 november 2022
  7. Piketty (2016) Kapitaal in de 21ste eeuw (7e editie)
  8. Zie noot 6
  9. Publicatie in de Volkskrant op 5 januari 2023.
Vond je dit artikel interessant? Lees alle artikelen van: Jan Soons
Deel dit artikel

Er zijn nog geen reacties op dit artikel

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*