Minder smart en meer city

De slimme stad gaat over meer dan tools, gadgets en toepassingen

De discussie over smart cities gaat vooral over ‘smart’ en veel minder over ‘city’. Als we echt willen dat de stad smart wordt, moeten we voorbij de slimme technologische oplossingen kijken en zien hoe en waardoor de stad momenteel verandert. Steden, stadsmakers én techneuten moeten samen een visie ontwikkelen die de basis vormt voor de stad van morgen én nu.

We leven in een bijzondere tijd. De opkomst van allerlei apparaten én vooral de constante verbondenheid tussen letterlijk iedereen en alles, zorgt dat het begrip ‘plek’ een nieuwe betekenis heeft gekregen. Een plek had namelijk altijd een hoge mate van exclusiviteit. Tot minder dan een eeuw geleden kon je alleen datgene meemaken, wat gebeurde op de plek waar je was. Het was niet mogelijk om tegelijkertijd ergens anders te zijn of te weten wat op dat moment ergens anders gebeurde.
Een mooi voorbeeld stond in de terugblik op 125 jaar voetbal in Nederland (in het blad VI). Een eeuw geleden was er al een bescheiden voetbalcompetitie in Nederland. Als Willem II uit speelde, namen de Tilburgenaren postduiven mee om het thuisfront te informeren over de vorderingen in de uitwedstrijd. Er bestond al wel telefonie en telegrafie, maar nog geen radio of tv, laat staan internet. Wat in het stadion gebeurde, werd beleefd door de mensen ter plekke en niet door iemand elders. De plek had exclusiviteit.

Alles kan overal
De afgelopen eeuw is die exclusiviteit van de plek verdwenen. Steeds meer mensen kunnen overal werken, winkelen, colleges volgen en voetbal kijken. En we kunnen het allemaal in real time. We zijn overal en altijd met iedereen en alles verbonden. De smart city gaat dus over communicatie. Over communicatie tussen mensen onderling, tussen apparaten onderling en tussen mensen en apparaten. Voorbeelden daarvan zijn er te over: smartphones, slimme thermostaten, zelfdenkende lantaarnpalen, VR-brillen, communicerende vuilnisbakken, auto´s die zelf contact opnemen met de garage en buttons voor op de wasmachine om automatisch nieuw wasmiddel te bestellen. De lijst groeit dagelijks.

‘De smart city gaat  over communicatie: tussen mensen onderling, tussen apparaten onderling en tussen mensen en apparaten’

Stedenbouwers en andere stadsmakers moeten zich afvragen wat die verandering betekent voor hun stad en dat moeten ze als uitgangspunt nemen bij het ontwikkelen van de toekomstvisie op hun stad. Ze moeten beschrijven wat het ‘waarom’ en het ‘hoe’ is achter de ‘wat’ waar de smart-city-discussie nu vaak over gaat. Want pas als we het ‘waarom’ weten, weten we ook welke processen en producten we nodig hebben om die visie te realiseren. Met andere woorden: wat willen we met onze stad en hoe kan dat in de huidige context worden gerealiseerd?
Een mooi aanknopingspunt om deze vraag te beantwoorden, biedt Kevin Lynch in zijn boek Good city form. Daarin werkt hij een normatieve theorie uit om stedelijke kwaliteit te meten, gebaseerd op fundamentele menselijke waarden. Hij onderzoekt hoe deze waarden zorgen voor een beter begrip van de ontwikkeling van een stad. Hij benoemt zeven indicatoren (vitality, fit, sense, control, access, efficiency en justice) die breed en algemeen genoeg zijn om te kunnen worden gebruikt in specifieke omstandigheden en locaties.
Het interessante aan deze dimensies is dat ze helpen om het ‘waarom’ van smart city-initiatieven in een breder kader te plaatsen. Wie heeft invloed op wat (control)? Heeft iedereen gelijke toegang tot informatie, plekken en voorzieningen (access)? En wat is efficiënt voor wie tegen welke kosten (efficiency)? De zeven dimensies helpen om de nieuwe technologische ontwikkelingen te verbinden met de noodzakelijke visie op de kwaliteit van de stad en haar inwoners. Alle smart city initiatieven geven aan de stad beter, mooier, levendiger of schoner te willen maken. Maar de vraag is aan wie de huidige oplossingen ten goede komen, in welke mate en met welke zeggenschap.

Stad gaat over leefkwaliteit
Om bij het waarom te beginnen: dat is niet wezenlijk anders dan honderd of duizend jaar geleden. Net als in het oude Rome, de Hanzesteden of de tuindorpen, streven we er in onze steden naar een leefkwaliteit te realiseren die economische, maatschappelijke en persoonlijke ontplooiing (welvaart en welzijn) mogelijk maakt.
De opkomst van internet(technologie) verandert de manier waarop dat mogelijk is ingrijpend en verschilt van stad tot stad. Er is een grote gemene deler te zien en die heet flexibiliteit[1]. De opkomst van internet maakt ons op tal van vlakken enorm flexibel, het internet of things vraagt een flexibele stad. De vraag is wat de stedenbouwkundige gevolgen zijn. Wat betekent het voor een stad als je overal alles kan doen? Als je in de kroeg kan werken? Als je thuis op de bank (via virtual reality) live een basketbalwedstrijd in de NBA kan kijken? Als je vanuit het stadion kan skypen met je kinderen thuis? Wat betekent het voor een stad als apparaten met elkaar kunnen communiceren? Als de straatverlichting aangaat als er mensen lopen? Als in feite alles data is geworden.

‘Er is een nieuwe stedenbouwkundige laag over de stad gelegd die bestaat uit data’

Er is een nieuwe stedenbouwkundige laag over de stad gelegd die bestaat uit data. Wat zijn de gevolgen voor de stedenbouw als die laag gaat communiceren met gebruikers? Als een plein een parkeerplaats kan worden, reagerend op de verkeersdruk? Als de straatverlichting hulpdiensten de weg wijst bij een ramp (zoals de noodverlichting in een vliegtuig)? Wat betekent het voor de stad als de bedenkers van Pokémon Go op basis van algoritmes (in dit geval locatiegegevens en gebruikersstromen) ontmoetingsplekken definiëren? Kortom, wat betekent de flexibilisering van de stad? En wat zijn de effecten voor hen die niet kunnen of willen meegaan in deze ontwikkelingen. Wat zijn de sociale gevolgen van deze groeiende flexibilisering?

Leren van elektriciteit
Natuurlijk is er nog veel onduidelijk, de toekomst moet nog worden gemaakt. Maar we kennen gelukkig wel een inspirerend voorbeeld en dat is de opkomst van elektriciteit, ongeveer anderhalve eeuw geleden. Het gevolg daarvan was dat de stad zich enorm kon ontwikkelen. In de breedte en in de hoogte. Trams, metro’s maar ook liften, maakten het mogelijk om mensen en goederen veel verder te vervoeren, waardoor stedelingen veel verder van de productieplaatsen van vers voedsel konden wonen. De stedenbouwkundige antwoorden kwamen van verlichte geesten als Le Corbusier. Het nu zo vanzelfsprekende begrip megastad is ook ooit bedacht en was een direct gevolg van een technologische revolutie. En het gaat hier niet om een oordeel of goed of slecht wat betreft deze plannen. Ze laten zien dat er nagedacht werd over de ontwikkeling van de stad, dat er een visie ontwikkeld werd naar aanleiding van de nieuwe technologische mogelijkheden.
Net als bij de opkomst van elektriciteit, zorgt internet (communicatietechnologie) voor een nieuwe fase in de ontwikkeling van steden. En die moet ook worden gepland. Dat zal vaak goed gaan, maar soms ook niet. Er zullen goede plannen worden bedacht en slechte. Een gezamenlijk kader om het ‘waarom’ en ‘hoe’ van de smart city te beschrijven, bijvoorbeeld aan de hand van een overkoepelende, normatieve theorie, kan ons daar bij helpen.
Alles is beter dan nu, waarbij we doen alsof de smart city gaat over tools, gadgets en toepassingen. We moeten de verandering echt serieus nemen. Zo serieus dat we onze stad er om heen gaan plannen, in plaats van de verandering in bestaande, achterhaalde structuren onder te brengen.

Dit artikel is geschreven in samenwerking met Jan Willem Wesselink van het Kennislab voor Urbanisme.

Footnote
[1] Dit valt bij Lynch onder de dimensie Fit. Eén van de aspecten die hij daar benoemt is ‘adaptability’: de mate waarin een stad zich kan aanpassen aan wijzigende omstandigheden.

Vond je dit artikel interessant? Lees alle artikelen van: Arjen Hof
Deel dit artikel

Er zijn nog geen reacties op dit artikel

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*