Spreidt de overheid de welvaart?


De overheid is grondwettelijk verplicht de welvaart te spreiden. Jan Soons vraagt zich af of daar wel iets van terecht komt. ‘Het heeft er tenminste alle schijn van dat Nederland bewust beleid gevoerd heeft om de vermogensongelijkheid op een hoog niveau te handhaven.’

In de Grondwet (artikel 20) ligt reeds sedert 1983 verankerd dat spreiding van de welvaart een zorgtaak van de overheid is. Tegen deze achtergrond wekt de conclusie, die het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in haar recente rapport Eigentijdse Ongelijkheid trekt, verbazing. (1) De welvaartsspreiding in ons land laat volgens dit rapport veel te wensen over en het SCP spreekt zelfs van een structurele en hardnekkige ongelijkheid. Dit roept de vraag op of, en zo ja welk beleid daarop sedert die grondwetsherziening door de overheid gevoerd is?

Sociale en culturele verschillen
Dat de inkomens en vermogens in Nederland ongelijk verdeeld zijn heeft het SCP vaker geconstateerd. Nieuw in dit recente rapport is dat het SCP, naast de ongelijke verdeling van het economisch kapitaal, ook de ongelijkheid in sociaal-, cultureel- en persoonskapitaal in haar studie betrekt.  Verschillen in het al dan niet beschikken over een relevant netwerk, de mate waarin de burger in staat is te voldoen aan de eisen die de moderne samenleving stelt en de mentale gezondheid zijn volgens de studie van het SCP verstrengeld met verschillen in economisch kapitaal.
Het is evident dat wie gebrek aan inkomen en/of vermogen heeft in toenemende mate verstoken zal zijn van de andere door het SCP genoemde hulpbronnen, die naast kapitaal en vermogen bijdragen aan het persoonlijk welzijn.

‘De ongelijkheid in vermogensverdeling is groot’

We weten overigens al lang dat de primaire fysieke behoeften en bestaanszekerheid aan de basis van de piramide van Maslow liggen en dat bevrediging hiervan nodig is om uiteindelijk tot zelfrealisatie te komen.
Mede omdat de sturingsmechanismen van de overheid bij uitstek in staat geacht worden die basisbehoeften te versterken, richt ik mij hier, ondanks de uitbreiding in het SCP- rapport, op de vraag wat de overheid (al dan niet) inzet om haar grondwettelijke verplichting in praktijk te brengen. Ik beperk mij dus, ondanks de bredere definitie van het SCP, tot de financieel-economische definitie van welvaart.

Collectieve welvaart
Met onze collectieve welvaart, uitgedrukt in euro’s, gaat het uitstekend.  Binnen de 27 EU-landen staat Nederland op de vijfde plaats en is de gemiddelde welvaart per individu anderhalf keer zo groot als het EU-gemiddelde (2). Cijfermatig wordt de stand van de welvaart berekend door het Bruto Nationaal Inkomen (BNI), dat is alles wat we met elkaar verdienen, te delen op de totale beroepsbevolking. En uit de prognoses van het Centraal Planbureau (CPB) voor dit jaar blijkt dat ieder individueel lid van de beroepsbevolking (totaal 9,97 miljoen mensen) gemiddeld, bij een geprognotiseerd BNI van 994,2 miljard euro dit jaar, bijna 100.000 euro zal verdienen. Die inkomsten zijn weliswaar inclusief vermogensinkomsten maar exclusief de waarde van de onderliggende vermogens.  Een niet onbelangrijk detail is dat dat de modale werknemer van dat gemiddelde BNI van circa 100.000 euro ‘slechts’ 40.000 bruto ontvangt. (3)
In januari 2020 bedroeg de totale waarde van dat collectieve vermogen, exclusief het pensioenvermogen, 1.830 miljard euro. (4) Het pensioenvermogen, dat collectief is opgebouwd, wordt in de meeste statistieken niet meegerekend, omdat het niet vrijelijk beschikbaar en overdraagbaar is.

Vraagtekens
Bij de wijze waarop de collectieve welvaart over alle individuen in ons land verspreid is, kunnen beslist vraagtekens gezet worden. Dit geldt niet zozeer voor de verdeling en spreiding van inkomens uit arbeid. In internationale vergelijkingen scoort Nederland daarin namelijk best redelijk. De mate van ongelijkheid wordt uitgedrukt in de internationaal erkende Gini-coëfficiënt. En die bedraagt, rekening houdend met alle inkomensherverdelingsinstrumenten voor de ongelijkheid in de inkomensverdeling, 0,29. En hoe lager de Gini-coëfficiënt, die varieert tussen 0 en 1, hoe kleiner de verschillen zijn.
Maar kijken we naar de ongelijkheid in de vermogensverdeling, dan zien we een heel ander beeld. Het CBS rapporteerde over 2021 een Gini-coëfficiënt van maar liefst 0,74. Dit getal is overigens nog geflatteerd door de gunstige ontwikkeling van de huizenmarkt in de laatste jaren. Over 2013 rapporteerde het CBS immers nog een Gini-coëfficiënt van 0,82.

‘Het Nederlandse beleid is in strijd met de Grondwet’

Het is dus belangrijk te verklaren waarom de Gini-coëfficiënt van de vermogensgelijkheid zo sterk afwijkt van de Gini-coëfficiënt waar het de verdeling van inkomen betreft. In een eerder artikel schreef ik over de noodzaak om ook vermogens bij de herverdeling van de welvaart, omwille van de bestaansgarantie voor iedereen, te betrekken. Behoudens artikel 20 van de Grondwet zijn er geen wettelijke regelingen die in die richting wijzen.

In strijd met de Grondwet
Het heeft er tenminste alle schijn van dat Nederland bewust beleid gevoerd heeft om de vermogensongelijkheid op een hoog niveau te handhaven. En dat zou dan in strijd zijn met de opdracht die de overheid ontleent aan de Grondwet. Immers de wijze waarop vermogens over zoveel mogelijk burgers verspreid zijn is, naast inkomensherverdeling, van essentieel belang voor spreiding van de welvaart. Maar wie daarnaar zoekt zal teleurgesteld raken.

‘Ten aanzien van de vennootschapsbelasting is Nederland een buitenbeentje’

Met de invoering van het zogenaamde boxenstelsel in de inkomstenbelasting werd de vermogensbelasting afgeschaft en werden inkomsten uit vermogen, zoals rente, dividend, en huren niet meer progressief belast en opgeteld bij het belastbare inkomen in de inkomstenbelasting, maar afzonderlijk (lees: lager) belast in box-3 op basis van de zogenaamde vermogensrendementsheffing. In afwijking van de meeste OESO-landen kent Nederland geen vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting op effecten en belegd onroerend goed, laat staan op de waardevermeerdering van de eigen woning. (5)
Ten opzichte van alle andere landen van de Europese Unie scoort Nederland als enige land negatief in de vergelijking van de belastingopbrengst uit vermogensinkomsten van huishoudens als aandeel in totale belastingopbrengsten. (6) Dat komt vooral door de relatief ruime hypotheekaftrek.
Ook ten aanzien van de vennootschapsbelasting is Nederland een buitenbeentje. Nederland behoort, samen met België, Portugal en Luxemburg, tot de weinige landen binnen Europa die een apart instaptarief in de vennootschapsbelasting kennen. (7)  Zo’n apart instaptarief wordt onder economen alom afgewezen omdat het aanzet tot oneigenlijke en fiscaal gedreven belastingconstructies.

Vreemd boxenstelsel
Van de 3 boxen, die onze inkomstenbelasting kent, is vooral box-2 een merkwaardig fenomeen.
Deze box-2 beoogt de gereserveerde winsten bij uitkering aan aandeelhouders die een aanmerkelijk belang hebben, dat wil zeggen meer dan 5 procent van de aandelen bezitten, op het moment van uitkering te belasten. Maar door de mogelijkheid om als grootaandeelhouder geld van de eigen vennootschap te lenen, ook voor de aanschaf van een woonhuis, maar ook doordat bij vererving over het vermogen in box-2 geen erfbelasting betaald hoeft te worden op grond van de zogenaamde doorschuifregeling, wordt er in de praktijk in box-2 per saldo weinig belasting betaald. Dit terwijl het saldo van de opgepotte vermogens in box-2 in totaal 397 miljard bedraagt, waarvan 96 procent in bezit is van de 10 procent rijksten. (8)

‘De wetgever laat de vermogenscomponent volledig buiten beschouwing’

De tarieven voor de erfbelasting zijn in 2010 aanmerkelijk verlaagd, waardoor de gemiddelde belastingdruk op het totale bedrag aan erfenissen in 2019 slechts 11 procent bedroeg over een totale verkrijging van 19 miljard euro. (9)
Het vreemde boxenstelsel, het instaptarief in de vennootschapsbelasting en de veelvuldige belastingarbitrage als gevolg van ons nodeloos ingewikkelde belastingstelsel en de relatief lage erfbelasting, leidden ertoe dat vermogen zich concentreert bij de top-10 procent meest vermogende huishoudens. Logisch ook, want de relatieve lage belastingheffing op vermogen en de inkomsten daaruit zijn in het voordeel van diegenen die in aanvang al het meest vermogend waren.

Vermogen buiten beschouwing
In het licht van de hiervoor genoemde elementen uit ons belastingstelsel kan slechts één conclusie getrokken worden: De wetgever heeft de vermogenscomponent, als onderdeel van de collectieve welvaart, volledig buiten beschouwing gelaten bij de uitvoering van haar taak om de welvaart over alle burgers te spreiden en zich slechts bekommerd om de inkomensherverdeling.
Ik ben het derhalve volledig eens met de conclusie van het Internationaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling waar gesteld wordt dat de lagere belasting op de vermogensinkomsten ervoor zorgt dat Nederland sterker op de grondslag ‘arbeid’ leunt dan veel andere landen. (10) De aanbevelingen die het IBO doet, kunnen mijns inziens een- op- een worden overgenomen, tenminste als de overheid de vermogensherverdeling wil betrekken bij haar grondwettelijke plicht om zorg te dragen voor de spreiding van de welvaart.

Bronnen

  1. Sociaal Cultureel Planbureau, Eigentijdse ongelijkheid, 7 maart 2023
  2. CBS Eurostat, publicatie 13 mei 2022
  3. CPB-raming augustus 2022
  4. CBS: Materiële welvaart in Nederland, publicatie 2022
  5. Internationaal Onderzoek Box-3, publicatie Ministerie van Financiën d.d. 20 september 2016
  6. IBO Vermogensverdeling, Publicatie ministerie van Financiën, juli 2022. pag. 68. NB: de vennootschapsbelasting is hierin niet meegenomen.
  7. Tarieven vennootschapsbelasting Europa 2022, publicatie op platform De Zaak.nl.
  8. IBO Vermogensverdeling, Publicatie ministerie van Financiën, juli 2022, pag. 28
  9. Idem, pag. 63
  10. Idem, pag. 69
Vond je dit artikel interessant? Lees alle artikelen van: Jan Soons
Deel dit artikel

Er is 1 reactie op dit artikel

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

    ">wim smit

    Ik dacht direct: daar gaan we weer, toch op weg naar het ideaal van Marx: een afgunst maatschappij.
    Of is een levenslang respectabel en spaarzaam gedrag inmiddels belastingontduiking geworden? of je kinderen een opleiding en warm nest geven een bijdrage aan de klasse-maatschappij.

    Vermogen: alsof gras of stenen eetbaar zijn zo worden vermogen en inkomen door elkaar gehaald. En dat je door inflatie slapend rijker kunt worden.

    Niet dat er niets aan de hand is, met veel geld omhanden is fiscaal vertrek niet erg moeilijk. Let even op een paar
    sporters of dga’s. En sommige CEO worden rijkelijk beloond (maar fiscaal ook belast?) terwijl ze de meest waardevolle medewerkers in armoede storten om een paar aandeelhouders te pamperen. Wat een armoede in denken en moraal.

    26 apr 2023