De overheid wil graag burgers die hun eigen boontjes doppen, zichzelf redden in het dagelijks leven én anderen daarin bijstaan, zodat die het ook kunnen. Maar dat streven naar autonomie van de ander is paradoxaal. Want de overheid grijpt daarvoor soms stevig in de autonomie van die ander en zichzelf in.
De TV-serie Black Mirror gaat over de ingrijpende invloed van technologie op ons dagelijks leven. Het eerste seizoen telt drie afleveringen, die gemeen hebben dat de hoofdpersonen niet zelfbepaald handelen. Zij laten zich volledig leiden door druk van de continu gepeilde voor- en afkeuren van kiezers. Door sociale pressie van een virtuele en consumentistische gemeenschap. En door alsmaar teruggekeken life logs van zichzelf en anderen. Daardoor kan niemand meer een duurzaam beeld van zichzelf ensceneren. Dat wordt door die life logs onmiddellijk onderuitgehaald.
Dat eerste seizoen is de perfecte visuele begeleider van het boek Autonomie van Beate Rössler[1]. Zij onderzoekt daarin ons vermogen tot autonoom praktisch handelen. Dat wil zeggen: het leiden van een zelfbepaald leven dat wij als het even kan ‘…als voldoende zinvol en voldoende gelukkig ervaren, dat een respectvolle houding jegens anderen omvat en waarin het noodlot ons tamelijk welgezind is’. Het is, aldus Rössler, een normatieve vaardigheid die we moeten aanleren en die we, zoals elke vaardigheid, met wisselend succes toepassen. We hebben er zelfvertrouwen, respect en waardering voor nodig. En autonomie kan worden bedreigd door de invloed van informatietechnologie, maatschappelijke en economische achterstelling en door overheidsingrijpen.
Grenzen
Soms lijkt Rösslers filosofische verhandeling op een set met taal beklede, logische bewerkingen. Dan heb ik zin om van haar redeneringen vergelijkingen te maken, zodat ik beter kan zien wat ze doet. Gelukkig zet Rössler alles op alles om voeling te houden met de praktijk en neemt ze de theorie daaraan de maat. Daardoor maakt ze het begrip autonomie praktisch hanteerbaar. Om een zelfbepaald leven te kunnen leiden moet je kunnen kiezen: dit wel, dat niet, nu zus, dan zo. En je moet achter je keuze kunnen staan. Autonoom ben je, en handel je, in relatie tot anderen. Zelfbepaling is een vorm van grenzen stellen, concludeer ik daaruit: hoever wil je gaan, hoever mag de ander gaan?
‘Zelfbepaling is een vorm van grenzen stellen’
Autonomie als zingevende en productieve regeling van grensbetrekkingen tussen mensen en groepen – dat maakt het ook vakmatig interessant. De overheid is jarenlang bezig geweest met een terugtred. Maar tegelijk is ze ook aan de keukentafel komen zitten, op zoek naar ‘eigen kracht’ en “samenkracht” van burgers en hun netwerken. Spreekt zij die burgers aan op hun vermogen tot zelfbepaling? Dat heeft alleen maar betekenis, als die burgers iets te kiezen hebben. Of vragen we van mensen die gemeenschapshulp nodig hebben vooral, dat ze in ruil daarvoor een deel van hun autonomie opgeven? (Denk aan het inleveren van privacy omdat de gemeente achter je voordeur komt kijken; tewerk worden gesteld en dan inleveren op je gezondheid (chroom 6); werken voor minder dan een wettig loon zoals fractievoorzitter van het CDA Buma in maart 2019 voorstelde.) Wat is daar de gedachte achter – autonomie als een rekensom: nu wat inleveren, in de hoop er straks meer voor terug te krijgen? En wie bepaalt dat dan?
Omgekeerd verwachten we van de overheid en haar bestuurlijk/ambtelijke vertegenwoordigers dat ze zelfbepaald handelen. Dat zou je tenminste denken naar aanleiding van de lotgevallen van GeenPeil. De politieke partij-zonder-standpunten zou haar koers per week laten bepalen door wat de stemmers in meerderheid wilden. Het leverde bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2017 nog geen 5.000 stemmen op. We houden er kennelijk niet van dat politici hun autonomie op voorhand weggeven. Het illustreert dat we om autonoom te zijn de ander nodig hebben – want hoe moet ik mij verhouden tot iemand die geen grenzen stelt?
Serieus
Burgerparticipatie wordt gezien als een hulpmiddel om burgers vroegtijdig serieus te nemen, hun ervaringsdeskundigheid te benutten en hen beter in staat te stellen, zelf te bepalen wat er gebeurt in buurt of wijk. Er zijn en worden veel modellen voor ontwikkeld, beproefd en onderzocht. Overheden beschrijven hun verhouding ten opzichte van burgers en participatie met woorden en begrippen als: dienen, in staat stellen, faciliteren, ondersteunen, mogelijk maken, aansluiten. Dat roept de vraag op: wil zo’n overheid zelf ook nog iets, of laat zij zich leiden door wat anderen willen? Als autonomie zoals Rössler stelt een relationeel begrip is, dan is het voor geen van beide partners goed als er een haar zelfbepaling inlevert. Anders gezegd: een overheid die haar burgers niet serieus neemt, neemt zichzelf niet serieus. Een overheid die zichzelf niet serieus neemt, wordt uiteindelijk niet serieus genomen.
Een overheid die haar burgers en zichzelf serieus neemt, handelt niet alleen vragend en faciliterend, maar ook zelfbepaald.
Literatuur
[1] Rössler, Beate, Autonomie. Een essay over het vervulde leven. Amsterdam, Boom, 2018
Geef een reactie