Wat als Elon Musk geen uitzondering is, maar een voorbode, een kanarie in de kolenmijn[1]? Historisch econoom Bas van Bavel laat in De onzichtbare hand zien hoe markteconomieën telkens dezelfde cyclus doorlopen: groei, ongelijkheid, en uiteindelijk neergang. Zijn analyse werpt nieuw licht op onze tijd – en op de waarschuwingssignalen die we misschien al te lang negeren.
Beeld PxHere
Markteconomieën maken een langdurige cyclus door, denk eerder in eeuwen dan in decennia. Na een hoogtepunt (of kantelpunt) gaan de prestaties langzaam maar zeker achteruit, een enkele onderbreking of kortstondige wederopleving daargelaten. Door de verwevenheid van economie met samenleving en politiek worden ook deze laatste twee in de neerwaartse beweging meegesleurd. Uiteindelijk worden eerder verworven vrijheden en rechten beknot of afgeschaft.
De Verenigde Staten (VS) lijken nu op dit punt aanbeland, West-Europa volgt op korte afstand, namelijk zo’n 3 decennia. Het ontwijken van de politieke en maatschappelijke consequenties is misschien mogelijk maar hondsmoeilijk. Dit is de centrale stelling van een wat ouder maar hoogst actueel boek van de Utrechtse historisch econoom en Spinozaprijswinnaar[2] Bas van Bavel.
Twaalf markteconomieën
De onzichtbare hand[3] is zorgvuldig opgebouwd. Het begint met een speurtocht naar markteconomieën in de historie (pp. 25-67). Er worden er twaalf geïdentificeerd. Het fenomeen markteconomie blijkt helemaal niet van zo’n recente datum als u en ik mogelijk denken, de oudste is het Babylonië van 4000 jaar geleden. Alle lijken de meest geavanceerde economieën van hun tijd te zijn geweest. Van deze twaalf wordt vervolgens gecheckt of er voldoende kennis beschikbaar is voor een nader en meer gedetailleerd onderzoek. De shortlist die hiervan het resultaat is, bestaat uit drie pre-industriële economieën (pp. 69-306) en drie moderne markteconomieën (pp. 307-370).
De onderzoeksgroep van Van Bavel heeft in alle zes de tanden gezet, en van elk de opkomst, bloei en (voorzover mogelijk) neergang beschreven, inclusief de maatschappelijke en politieke omstandigheden.[4] Elk voor zich blijken de markteconomieën een langetermijncyclus te hebben doorlopen die eeuwen beslaat. Dit wordt rijkelijk met empirische details aannemelijk gemaakt. Vertrouwenwekkend is dat elke casusbeschrijving in artikelen in de economisch-historische vakpers ter discussie is gesteld.[5]Eén van de beschreven cycli betreft de ontwikkeling die ons in Nederland de Gouden Eeuw heeft opgeleverd (pp. 213-306). Ik vat die kort (doch onvolkomen) samen omdat deze geschiedenis de meeste herkenningspunten bevat voor mij, en naar ik aanneem, mijn lezers. Here we go: honderd pagina’s in vijfhonderd woorden.
Gouden Eeuw
Van Bavel begint omstreeks 1100 AD. Vanaf dan doet zich een ononderbroken economische groei en ontwikkeling voor, met een snelle groei van steden. Per 1600 AD was het bbp per hoofd twee keer zo hoog als in het omringende Europa, inclusief Italië. Inwoners, zowel op platteland als in de stad, verwierven eigendom en vrijheden. Zij begonnen zich in autonome communale verbanden te organiseren (boerengemeenschappen, waterschappen, koopmans- en ambachtelijke gilden), wat tot wrijvingen en conflicten leidde met de heersende oligarchieën van patriciaatsfamilies. Deze strijd resulteerde uiteindelijk in medezeggenschap in rechtspraak en bestuur ter plaatse. Van Bavel spreekt zelfs van een ‘vloedgolf van opstanden’ aan het einde van de 13e en begin van de 14e eeuw (224).
Parallel hieraan kwamen ‘markten’ tot ontwikkeling voor de basale productiefactoren grond/pacht, arbeid en kapitaal en krediet. Traditionele manieren van uitwisseling of overdrachten, zoals via familie-, gemeenschaps- of feodale banden, maakten gaandeweg plaats voor koopovereenkomsten tegen geld of goud. Contracten en overheden zorgden voor stabiliteit van deze transacties. Dit luidde het fenomeen ‘accumulatie’ in. Succesvolle kooplieden bouwden rijkdommen op die zij omzetten in (grond)bezit, later ook huizen en aandelen (in schepen of handelsvaarten bijvoorbeeld). De ongelijkheid in de sociale verdeling van grondbezit, pachtgrond en rijkdom begon sterk toe te nemen. ‘Aan het eind van de zestiende eeuw liepen de liquide middelen van de boeren terug, het bezit van vee nam af, vele boeren verloren het bezit van eigen grond, de spreiding van rijkdom verschoof steeds verder ten gunste van de steden.’
De ‘vloedgolf van opstanden’ van onderop van twee eeuwen eerder werd gevolgd door ‘het dubbele proces van accumulatie en polarisatie’
Tezelfdertijd namen rijkdom en koopkracht van de stedelijke elites toe ‘vanwege de gunstige ontwikkeling van handel en nijverheid, en de riante, gewaarborgde inkomsten uit investeringen in grond en op financiële markten’ (p. 262). Proletarisering en elitevorming gaan hier hand in hand. Overheidsdiensten werden steeds meer gefinancierd op de financiële markt, wat ondernemende bestuurders de gelegenheid gaf zich te verrijken. Er ontstonden allianties tussen bestuurders en elites die een einde maakten aan de vrijheden en zelforganisaties van burgers en inwoners. De politieke rol van ambachtslieden en gilden werd ‘verbrijzeld’ (p. 270). Wie niet toegaf, kreeg te maken met huurlingenlegers die via de arbeidsmarkt werden geworven. De ‘vloedgolf van opstanden’ van onderop van twee eeuwen eerder werd gevolgd door ‘het dubbele proces van accumulatie en polarisatie’ (pp. 274-276).
Politieke macht
Na 1600 AD zette dit nog sterker door. Grondbezit raakte geconcentreerd in handen van kooplieden, kooplieden-ondernemers, hoge ambtenaren en stedelijke edellieden. De Gini-coëfficiënt[6] van de vermogensverdeling liep in Amsterdam op tot 0,85, elders maar ietsje lager (285-286). De elites sloten zich aaneen tot oligarchieën. Van medezeggenschap zoals eerder was geen sprake meer. ‘De burgers van de Hollandse steden speelden geen rechtstreekse rol (meer, AG) bij het kiezen van de stedelijke raad, want dat geschiedde door coöptatie. De nieuwe leden die toetraden tot de raad, stamden uit een steeds kleinere kring van families’ (p. 287). De belastingdruk verschoof, van directe naar indirecte belastingen, en daarmee van welgestelden naar de midden- en lagere klassen (p. 289). Koloniale oorlogen, die vooral de elites ten goede kwamen, werden gefinancierd uit de accijnzen op de eerste levensbehoeften. Politieke macht vertaalde zich ook in het wijzigen van de formele spelregels, ‘marktkansen’ verminderden zowel op platteland als in de steden.
Stadsbestuur, Admiraliteit en koopliedenaristocratie groeiden ineen tot een regentenklasse. De verworven kapitalen werden niet langer productief ingezet in de reële economie, maar aangewend voor financiering van staatsschulden, buitenlandse investeringen, beleggingen in onroerend goed, stimulering van schone kunsten, en aanschaf van luxegoederen, denk aan de befaamde grachtenpanden en luxe buitenplaatsen.[7] Plus in het verwerven van privileges en openbare ambten (299). De Gouden Eeuw, leerden wij vroeger, ging over in de Pruikentijd. De rest van de samenleving verarmde. Het reële loon van arbeiders kwam onder dat van drie eeuwen eerder te liggen. De gemiddelde lichaamslengte van mannen, een indicator voor brede welvaart, zakte van 174 naar 167 cm.
Tussenbalans
Na bespreking van de pre-industriële markteconomieën maakt Van Bavel de tussenbalans op en die betreft de langcyclische ontwikkeling die kennelijk onvermijdelijk in neergang eindigt. Het patroon in de beide andere pre-industriële markteconomieën (Irak, 500-1100 AD, Noord- en Midden-Italië 1000-1500 AD) is hetzelfde. De zich uitbreidende marktwerking leidt tot groei en bloei maar ‘ongeveer een eeuw na de bloeiperiode’ treedt stagnatie op (p. 67), en passeert een andere markteconomie de koploper van weleer, zoals Italië door de Nederlanden en Nederland door Engeland.
De oorzaken voor deze ontwikkeling liggen niet buiten maar binnen de economie, beklemtoont Van Bavel met nadruk: stagnatie door verkalking. De vraag die dan rest is of zo’n cyclus ook is vast te stellen in de nog onvoltooide cycli in Noordwest-Europa, Engeland en de VS. Het korte antwoord: ook daar is dit patroon te zien, toenemende welvaart, sterke groei van de ongelijkheid (vooral de vermogensongelijkheid), overlopend in grotere politieke ongelijkheid, terugdringen van verworven rechten en medezeggenschapsmogelijkheden (of democratie). Ook ‘wij’ betreden daarom de laatste fase van de economische ontwikkeling richting onvermijdelijke economische neergang.
Dominante kracht
De actualiteit (pp. 433-434). De VS zijn economisch en politiek de dominante kracht. Gewone kiezers hebben daar geen directe, onafhankelijke invloed meer op de politieke besluitvorming, die is ‘voorbehouden aan vermogenden en de georganiseerde belangen van het bedrijfsleven’. Er heerst een ‘innige band tussen economisch vermogen en politieke macht’. Verkiezingen drijven op kostbare campagnes, gefinancierd door miljardairs, die daarvoor beloond worden met ministersposten. ‘Trump is een symptoom, niet de oorzaak,’ waarschuwde Van Bavel al 8 jaar geleden. Tegenwicht door onafhankelijke instituten erodeert.[8] De koopkracht voor de laagste groepen stagneert aldaar sinds de jaren 60. Valt er nog wat te doen? ‘Ik ben van nature een optimistisch mens, maar ik denk dat we het kantelpunt al te ver voorbij zijn. Dat lag in de VS in de jaren 60 en in Europa in de jaren 90. Ik denk dat mede door dit onderzoek duidelijk wordt hoe uitzonderlijk de naoorlogse decennia in Europa zijn geweest, met historisch gezien een zeer gelijke verdeling van vermogen en politieke invloed. Onze generatie ziet die periode als een soort onwrikbaar ijkpunt en denkt dat dat de natuurlijke staat van de dingen is, maar het is juist de uitzondering’(interview NRC, 29-10-2016).
Volgens OECD-gegevens kent ons land de grootste vermogensongelijkheid na de VS
Van Bavel schreef en zei dit al tijdens de eerste periode van Trump, toen er nog geen sprake was van first buddy Elon Musk en zijn bruuske move fast and break things-strategie in een pregnante politieke rol als DOGE-leider. En Nederland? Volgens OECD-gegevens kent ons land de grootste vermogensongelijkheid na de VS.[9] Terwijl ik dit schrijf, begint ook de Nederlandse tech-sector zich te roeren, zij het nog relatief bescheiden: ‘We gaan ten onder aan de idiote regelgeving’ (NOS, 11 februari 2025). De zelfbenoemde optimist Van Bavel meent dat er toch nog mogelijkheden zijn. Het komt aan op de aanpak van de accumulatie van grote vermogens (dus de vermogensongelijkheid), plus het tegengaan van de overloop van de concentratie van rijkdom naar politieke macht, dus, in mijn woorden, het vergroten van de rechtsstatelijke en democratische weerbaarheid.
Wat te vinden?
Wat te vinden? Ik ben nogal onder de indruk van de historisch-empirische fundering van de longue durée Van Bavel-cyclus, die is indrukwekkend uitgebreid en gedetailleerd.[10] Die laat zich niet zo makkelijk aan de kant zetten. Anderzijds is mijn geloof in ijzeren wetmatigheden ook weer niet zo heel erg groot. Ook andere profeten van de lange termijn, zoals Karl Marx en Francis Fukuyama, gaven hun vooruitblikken een stevige basis. Desondanks zijn hun voorspellingen niet uitgekomen. Ik hou me daar maar aan vast. Er valt kennelijk altijd nog wat te doen, niet geschoten is tenslotte altijd mis. Ten derde is het goed om vast te houden dat democratische en rechtsstatelijke erosie ook economische oorzaken kunnen hebben, en niet alleen maatschappelijke en politieke.
Tenslotte wil ik graag wijzen op een bijzonder bijproduct van Van Bavels analyse. Hij attendeert op de context waarin fameuze theoretici van de markteconomie hun werk hebben geschreven. Adam Smith (pp. 42-45), en ook Hayek of Friedman schreven in de opwaartse fasen van de cyclus. Voor politiek en democratie, wil ik toevoegen, kan iets soortgelijks gezegd worden. Ook De Tocqueville, Schumpeter en Dahl schreven in de decennia van een opwaartse economische beweging, met grote en groeiende vrijheden en rechten, en toenemende democratie. Het is alleszins begrijpelijk dat zij (en vooral hun navolgers) wat zij waarnamen en beschreven tot een model of ideaal hebben verheven. Desondanks is het incorrect in een analyse die een perspectief op veel langere termijn hanteert, zoals die van Van Bavel. Het is allemaal niet fout maar onvolledig en gedateerd. Ook voor het goede begrip van denken over democratie geeft Van Bavel dus belangrijke stof tot nadenken.
Voetnoten
[1] De uitdrukking ‘dat is een kanarie in de kolenmijn’ verwijst naar een vroegtijdig alarmsignaal dat waarschuwt voor groot gevaar.
[2] De NWO-Spinozaprijs is samen met de NWO-Stevinpremie de hoogste Nederlandse onderscheiding in de wetenschap
[3] Bas van Bavel (2018) De onzichtbare hand. Hoe markteconomieën opkomen en neergaan. Amsterdam (485 blz.). De oorspronkelijke Engelstalige versie is van 2016. De Nederlandse vertaling bevat een naschrift waarin Van Bavel ingaat op de (toenmalige) actualiteit.
[4] De groep bestond uit vijf leden, het onderzoek vergde 8 jaar.
[5] Zie https://scholar.google.com/citations?user=RBLqFsIAAAAJ&hl=nl&oi=sra.
[6] De Gini-coëfficiënt, ook wel Gini-index, is een statistische maatstaf voor de ongelijkheid in een verdeling. De waarde nul correspondeert hierbij met volkomen gelijkheid (in het voorbeeld van de inkomensverdeling heeft iedereen hetzelfde inkomen) en de waarde één correspondeert met volkomen ongelijkheid (één persoon heeft al het inkomen en de rest heeft geen inkomen).
[7] Zie bijv. W. Chr. Dessing en J. Holwerda (2024) Nationale Gids Historische Buitenplaatsen (z.p.)
[8] Vgl. T.J. Meeus ‘Trump wil onbeperkte macht in de VS. Dat gaan wij ook merken’, NRC ,5 maart 2025.
[9] OECD Wealth Distribution Database (maart 2022).
[10] Zie noot 5.
Geef een reactie