Dat je Onvoltooid Verleden; Ontrechting en rechtsherstel van Joodse inwoners in de gemeenten Maastricht, Amby en Heer[1] niet voor je plezier leest, heeft niets, helemaal niets, met de kwaliteit te maken. Die kwaliteit is uitstekend. Bovendien is het boek fraai uitgevoerd, met tal van historische foto’s en kopieën van originele documenten. Dat het toch geen plezierige leesstof is, heeft alles te maken met het onderwerp: de systematische en gewetenloze roof, door de Duitse bezetter, van Joods bezit ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.
Wat het boek voor hedendaagse lezers nog extra onplezierig maakt, is de rol die het reguliere Nederlandse bestuur en de ambtenarij daarbij speelden. Het volledig tekortschieten van het naoorlogse rechtsherstel voor overlevende Joodse burgers of nabestaanden maakt dit dramatische drieluik dan compleet. Geen plezierige leesstof dus maar wel een waarschuwende les voor de toekomst. Ook anno 2024. Daarover later meer. Eerst over het boek zelf.
Open onder ogen
Onvoltooid Verleden is ‘de weerslag van een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar Joods geroofd onroerend goed tijdens de Tweede Wereldoorlog in onze stad (i.c. Maastricht) en het rechtsherstel na de bevrijding’ (p.7). Het is dus een diepgaande casestudy van één casus.[2] Maar er is, helaas, op basis van vergelijkbaar onderzoek weinig reden om aan te nemen dat het er elders in Nederland anders of beter is toegegaan.
In die zin heeft deze studie een veel ruimere betekenis dan alleen maar wat er in Maastricht, Amby en Heer gebeurde. Amby en Heer maken nu deel uit van de gemeente Maastricht. Mooi dat het stadsbestuur van Maastricht deze opdracht heeft gegeven. Het past in een veel bredere trend om – eindelijk – het eigen oorlogsverleden eerlijk en open onder ogen te zien.
Roof
In hun casestudy reconstrueren de auteurs uiterst gedetailleerd en zorgvuldig gedocumenteerd hoe de bezetter en zijn handlangers stap voor stap de Joodse burgers hun rechten afnamen. Dat verhaal is niet onbekend maar het is toch weer schrijnend te volgen hoe vele kleine stappen uiteindelijk de weg naar de Shoah effenden.
Zeker zo schrijnend is het om te volgen hoe bestuurders en ambtenaren zich niet of nauwelijks verzet hebben tegen deze stapsgewijze weg naar de hel en hoe het overgrote deel van de bevolking onverschillig bleef voor wat er met hun Joodse medeburgers gebeurde.
Zeker zo schrijnend is het om te volgen hoe bestuurders en ambtenaren zich niet of nauwelijks verzet hebben tegen deze stapsgewijze weg naar de hel
De roof van Joods bezit was maar een onderdeel van de anti-Joodse maatregelen en niet eens het meest dramatische. Dat kwam pas later, in 1942 en 1943, in de vorm van drie deportatiegolven in deze gemeenten. Maar deze detailstudie van de roof van bedrijven, woningen, inboedels en (landbouw)gronden laat wel zien welke mensen van have en goed beroofd werden. Juist door de relatief kleine schaal van deze studie – de gemeenten telden voor de bezetting amper 700 Joodse inwoners (p. 51) – zijn ze in staat de beroofden en slachtoffers met naam en toenaam te noemen. Op die manier krijgt wat zij ontrechting noemen een menselijk gezicht. Dat is absoluut een van de sterke kanten van dit onderzoek.
Rol van Nederlands bestuur
Onvoltooid Verleden heeft vele interessante kanten. Ik kan ze hier niet allemaal aan de orde stellen. Maar één wil ik toch graag in het bijzonder belichten: de rol van het Nederlandse bestuur, de ambtenarij en de reguliere politie. De auteurs dragen veel feiten aan over het functioneren van deze overheidsorganen. Daarover zelf oordelen, behoorde niet tot hun opdracht en dat doen ze ook niet systematisch. Voor zover ze morele oordelen geven, doen ze dat vanuit het perspectief van de terugkeerders of hun nabestaanden (hoofdstuk 13). Her en der schemert wel door dat als ze wel zelf zouden oordelen dat oordeel ook allerminst positief zou zijn. Daar sluit ik me graag bij aan.
Over de rol van bestuur en ambtenarij in bezettingstijd – gemakshalve reken ik daar ook de politie toe – valt weinig positiefs te melden. Het dominante beeld – natuurlijk zijn er uitzonderingen – is dat van brave bestuurders en loyale ambtenaren die datgene uitvoerden dat de Duitsers hen opdroegen. Ook als het vergaande anti-Joodse maatregelen betrof, die flagrant in strijd waren met de zogenaamde Aanwijzingen 1937 (p.30). In die (geheime) aanwijzingen had de vooroorlogse regering aangegeven hoe bestuurders en ambtenaren moesten handelen tijdens een vijandige bezetting. Hoewel het uitgangspunt was dat iedereen zo veel mogelijk op zijn of haar post moest blijven, werd medewerking aan het ontrechten en deporteren van groepen burgers expliciet uitgesloten (p.31).
Hellend vlak
Soms kwam een bestuurder – zoals de Maastrichtse burgemeester Michiels van Kessenich – op een laat moment toch nog tot het inzicht dat hij niet meer mee wilde werken aan verdergaande anti-Joodse maatregelen (p. 82-84). Maar in de meeste gevallen begaven bestuurders en ambtenaren zich stap voor stap op het hellende vlak. De bezetter was immers zo slim om incrementeel de Joodse bevolking te isoleren, te ontrechten en uiteindelijk te deporteren en te vermoorden. In al die fasen werkten de meeste bestuurders, ambtenaren en politiemensen loyaal mee.
De meeste bestuurders, ambtenaren en politiemensen werkten loyaal mee
Sommige van hen uit overtuiging, anderen uit angst en weer anderen uit naïviteit, passiviteit of domheid. Van verzet of vertrek – om Duitse econoom Albert Hirschmans klassieke driedeling exit, voice or loyalty te volgen – was zelden of nooit sprake.[3] Wat lokaal in Maastricht gebeurde, gebeurde ook in de meeste andere gemeenten en het gebeurde ook op landelijk niveau, waar de secretarissen-generaal tegen beter weten in aanbleven. Alles om orde en rust te bewaren. Alsof er geen bezetting en Jodenvervolging gaande was.
Schandelijk
Het naoorlogse rechtsherstel en de bijzondere rechtspleging hebben vervolgens weinig tot niets bijgedragen aan het goedmaken van aangedaan onrecht en het straffen van verantwoordelijken; daders of loyale meelopers (p.124). De rol van bestuur en ambtenarij ten tijde van dat rechtsherstel was niet minder schandelijk dan hun rol tijdens de bezetting.
Ook de opvang van terugkeerders, die aan het rechtsherstel voorafging, verliep verre van vlekkeloos (hoofdstuk 12). Joodse repatrianten voelden zich wederom in de steek gelaten (p. 227). Het Maastrichtse stadsbestuur reageerde ‘rigide, kil en formeel’ op verzoeken om (financiële) steun vanuit de Joodse gemeenschap (p.253).
Zonder empathie
De nu weer vrije Nederlandse overheid functioneerde uitermate traag en bureaucratisch, zonder enige empathie voor de vervolgden en hun nabestaanden en probeerde zo veel mogelijk kosten van het rechtsherstelproces af te wentelen op de oorspronkelijke Joodse eigenaren of hun erfgenamen, concluderen de onderzoekers (onder andere pp. 180-181 en 192-193). Vooral de (lokale) overheid schoot dramatisch tekort. Buurtgenoten en vrienden reageerden veelal positiever en behulpzamer (p. 236 ev.).
Ik besef terdege dat het achteraf makkelijk oordelen is. De meeste bestuurders die in functie bleven, hadden geen slechte bedoelingen. Ambtenaren moesten kiezen tussen hun baan en inkomen of het uitvoeren van maatregelen van de bezetter. Toch denk ik dat de casus in dit boek leert dat te veel nadruk op de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor orde en veiligheid en/of op ambtelijke loyaliteit ten koste kan gaan van essentiële morele principes. Bijvoorbeeld het principe dat allen die in Nederland wonen gelijk zijn voor de wet en in gelijke mate bescherming verdienen. Als je dan met een vreemde macht wordt geconfronteerd die dat principe met voeten treedt, dan kan je maar beter meteen de consequenties trekken en ‘Hirschman conform’ vertrekken.
Het devies zou moeten zijn: wegwezen voor het te laat is en voordat je medeplichtig bent gemaakt en geworden. Sommigen deden dat. Enkelen kozen voor de voice-optie; vaak in de vorm van het verzet. Maar helaas, maatgevend was die brave ambtenaar – geen nazi! – die een bijna niet te vervalsen persoonsbewijs ontwikkelde. Kon hij weten dat dat honderden of duizenden hun leven zou kosten? Of, een voorbeeld binnen het kader van dit boek: ‘In relatief korte tijd werden de meeste Joodse landbouwgronden door plichtsgetrouwe Nederlandse ambtenaren verkocht’ (p. 136).
Plichtsgetrouw
De belangrijkste les uit dit mooie boek schuilt in dat woordje ‘plichtsgetrouw’. De cruciale vraag toen en nu is of ambtelijke loyaliteit onbegrensd is en je dus ‘gewoon’ uit moet voeren wat je opgedragen wordt. Of betekent ambtelijke loyaliteit dat je toch ook altijd zelf moet toetsen waar de morele grenzen liggen aan wat je wilt en kunt uitvoeren in opdracht van je bestuur? Het is te hopen dat een dergelijke morele toets nu wel integraal onderdeel is en ook zal blijven van de idee van ambtelijke loyaliteit.
Voetnoten
[1] René van Rijsselt, Erik van Rijsselt en Marjolein Vlieks, Onvoltooid Verleden; Ontrechting en rechtsherstel van Joodse inwoners in de gemeenten Maastricht, Amby en Heer. Maastricht: 2023. 326 pagina’s.
[2] De onderzoekers hebben hun opdracht iets ruimer geïnterpreteerd. Ze gaan ook in op de roof van Joodse inboedels (hoofdstuk 10: roerende goederen dus) en (in hoofdstuk 11) kort op het beroven van andere groepen, als onder andere Roma, Sinti en homoseksuelen.
[3] Albert O Hirschman, Exit, Voice and Loyalty. 1970.
Rob Hoppe
Emeritus HL zegt
Deze case lijkt ook een indringende illustratie te zijn van bureaucratie als institutionele wegbereider voor de banaliteit van het kwaad, zoals Hannah Arendt het heel terecht noemt. Zygmunt Baumans “Modernity and the Holocaust” Polity, 1989) zou verplichte kost moeten zijn voor iedere bestuurskundige – mn. wat hij schrijft (in hoofdstuk 4) over de ontmenselijking van bureaucratische ‘objecten’ en de rol van bureaucratie in de uitvoering van de Shoah. Dit geldt temeer na het toeslagenschandaal en nu met een kabinet dat dictatoriale bevoegdheden wil inzake het migratievraagstuk.