In maart 2026 zijn er weer gemeenteraadsverkiezingen. Ik vermoed dat u daar niet dagelijks aan denkt of naar uitziet. Heel begrijpelijk. Maar misschien ligt het anders als u weleens met de gedachte speelt om lid van de gemeenteraad of wethouder te worden. Mooie uitdagende functies want de gemeente is immers ‘de eerste overheid’. Het openbaar bestuur dat het dichtst bij burgers staat. Met alle voordelen maar ook nadelen van dien.
Mocht u het wethouderschap weleens overwegen – in uw eigen gemeente of elders, want dat kan immers ook sinds de dualisering van het lokale bestuur in 2002 – dan biedt het boek De wethouder. Veranderingen in positie en functioneren[1] u ongekende mogelijkheden om zich voor te bereiden. Of om de voors en tegens van een lokaal bestuurlijke job af te wegen. In ruim 400 pagina’s, verdeeld over 26 hoofdstukken, komen (bijna?) alle aspecten van het wethouderschap aan de orde. Van rechtspositie en staatsrechtelijke aspecten via bestuursstijlen en politieke kansen en risico’s tot regionale rollen, collegiaal bestuur, bedreigingen, toekomstperspectieven en veel, heel veel, meer.
Dualisering
Dit wethoudersboek is de opvolger van een vergelijkbaar boek dat in in het jaar 1994 verscheen[2]. In die 30 jaar is er meer dan voldoende veranderd in de positie en het functioneren van wethouders om een geheel nieuw boek te rechtvaardigen. Maatschappelijke veranderingen hebben hun weerslag gehad op het wethouderschap. Denk bijvoorbeeld aan het drastisch toenemen van het aantal bedreigingen (hoofdstuk 19). Maar ook ontwikkelingen binnen het (lokaal) bestuur zelf hebben grote gevolgen voor wethouders gehad.
Nu wethouders een minder uitgesproken politiek profiel hebben, kunnen ze ook niet meer vanzelfsprekend op de steun van een eigen fractie rekenen
Dat geldt in de allereerste plaats voor de dualisering van het lokaal bestuur, waardoor wethouders geen lid meer van de gemeenteraad zijn en dus minder (per definitie) leiders van de lokale partijen (onder andere hoofdstuk 3). Niet voor niets loopt de dualisering als een rode draad door dit boek. Nu wethouders een minder uitgesproken politiek profiel hebben, kunnen ze ook niet meer vanzelfsprekend op de steun van een eigen fractie rekenen.
Kwetsbaarder
Maar er is meer veranderd dan alleen maar de dualisering. Het takenpakket van gemeenten is sterk uitgebreid en dus is het wethouderschap zwaarder en veeleisender geworden. Daarmee zijn wethouders ook in veel opzichten kwetsbaarder geworden (hoofdstuk 8 en 9).
Wethouders zijn ook meer en meer regionale bestuurders geworden omdat steeds meer gemeentelijke taken samen met andere gemeenten uitgevoerd (moeten) worden (hoofdstuk 16). Ook dat stelt specifieke eisen aan de rol(len) van de wethouders: ‘in de regio [is] sprake van bestuur zonder politiek en in gemeenten van politiek zonder bestuur. Het bij elkaar brengen van politiek en bestuur rust hier vooral op de schouders van wethouders. En dat blijkt niet eenvoudig’ (p. 251).
Wethouders moeten niet alleen over meer kennis en vaardigheden beschikken. Ze moeten ook steeds meer op eigen kracht gezag zien te verwerven (hoofdstuk 13). Maar ze moeten ook – op diverse terreinen – goed kunnen samenwerken. Primair natuurlijk binnen het collegiale bestuur van B&W (hoofdstuk 18) maar bijvoorbeeld ook met de gemeentesecretaris, als ‘de baas’ van de ambtelijke organisatie (hoofdstuk 17). Wethouders zijn meer en meer professionals geworden, die (zoals het hoort) ook over een eigen beroepsvereniging beschikken (hoofdstuk 21).
Schaap met vijf poten
Niet alleen de burgemeester maar ook de wethouder heeft inmiddels wel iets van het spreekwoordelijke ‘schaap met vijf poten’. Dat is uitdagend. Het is ook riskant. In de raadsperiode 2018 – 2022 zijn 812 wethouders – 55,2 procent van het totale aantal –voortijdig vertrokken (p. 128).
Toegegeven: deze periode is een uitschieter naar boven en niet alle wethouders vertrekken om negatieve redenen; zo werden 44 wethouders elders burgemeester (p.219). Maar het aantal vertrekkers om politieke of persoonlijke redenen ligt, ook over een langere periode bezien, hoog: boven de 40 procent (idem). Dat duidt op een hoog afbreukrisico; politiek of anderszins.
Dit boek laat zich – zo blijkt uit het voorgaande – lezen als een handboek voor wethouders en zij die dat (misschien) willen worden. Maar het is zeker ook een bijdrage aan onze wetenschappelijke kennis van het wethouderschap. Historisch-bestuurskundig, zoals in de bijdragen van voormalig deelgemeentesecretaris en wethouder van respectievelijk Charlois en Voorschoten Sjef van de Poel (hoofdstuk 22) over vroegere Rotterdamse wethouders en van oud-hoogleraar Joop van den Berg (hoofdstuk 23) over de teloorgang van het wethouderssocialisme. Meer empirisch-bestuurskundig onder meer in bijdragen over bestuursstijlen van wethouders en de bestuursculturen waarbinnen ze werken (hoofdstukken 20 resp.10). In deze en veel andere hoofdstukken vult dit boek een lacune in onze kennis van de positie en functie van wethouders.
Imagoprobleem
Wonderlijk eigenlijk dat er voor wethouders in de Nederlandse wetenschappelijke literatuur minder aandacht lijkt te zijn dan voor burgemeesters (p.402). De tijd dat de wethouder slechts het hulpje van de burgemeester was, ligt immers ver achter ons. Wethouders zijn – dit boek laat het ook weer zien – kernactoren in het lokale bestuur. Juist door hun wat uitgesprokener politieke profiel zouden ze als geen ander de brug tussen kiezer en gekozene moeten kunnen slaan.
Maar in werkelijkheid hebben ze in die praktijk juist een imagoprobleem. Welke burger kent zijn of haar wethouders? Wie kent de (naam van de) burgemeester niet? Hele volksstammen denken ook anno 2024 dat de burgemeester lokaal de baas is en niemand anders. Wethouders en helemaal de gemeenteraad hebben dus een probleem. Niet toevallig dat burgers met problemen vaak rechtstreeks een beroep op ‘hun’ burgemeester doen.
Omgaan met burgers
Hoe omvangrijk dit boek ook is en hoe uiteenlopend de afzonderlijke bijdragen toch mis ik, onvermijdelijk, nog wel wat. De relaties van de wethouder met de buitenwereld, de samenleving buiten het gemeentehuis, blijven wat onderbelicht. Dat is jammer omdat ‘omgaan met burgers’ – denk aan de vele inspraakprocessen – best een belangrijk taakveld is.
De wat sombere ondertoon in het boek doet, onbedoeld, een beetje onrecht aan de mooie, fascinerende, baan die het wethouderschap zeker ook kan zijn
Wat ik ook een beetje mis, is ‘plezier in het werk’. Alles overziend gaat het boek vooral over problemen, risico’s, bedreigingen, do’s and don’t’s en vallende wethouders en veel minder over hoe inspirerend het ambt kan zijn. Weinig dus over hoe veel je als wethouder – al dan niet collegiaal – tot stand kunt brengen.
Of over het wethouderschap als een soort alternatief carrière pad voor sommigen met een bescheiden schoolloopbaan. De wat sombere ondertoon in het boek doet, onbedoeld, een beetje onrecht aan de mooie, fascinerende, baan die het wethouderschap zeker ook kan zijn. Jammer daarom dat er niet een hoofdstuk is met interviews met wethouders over hun ervaringen in de hedendaagse praktijk. Dat dat het beeld van de wethouder wat levendiger en levensechter zou hebben gemaakt, blijkt onder meer uit de bijdrage van Van de Poel over Rotterdamse ex-bestuurders: ‘Menige oud-wethouder vond het wethouderschap de mooiste periode uit zijn of haar werkzame leven’ (p. 346).
Toekomst
Is er nog toekomst voor de wethouder en hoe ziet die toekomst er dan – over nog eens 30 jaar – uit, vraagt Jeroen van Gool, directeur van de Wethoudersvereniging, zich (in hoofdstuk 25) af. En bij de redacteuren van deze bundel klinkt in hun slotconclusie (p. 409) wel enige twijfel over die toekomst door. Hoewel positie en functioneren van de wethouders ook in de komende decennia vast weer wezenlijk zullen veranderen, lijkt mij dat er ook in 2054 (nog) wethouders zullen zijn.
Naast de min of meer boven de partijen staande burgemeester zal er immers altijd behoefte blijven aan bestuurders met een meer uitgesproken politiek profiel. Want dat hebben wethouders nog steeds, ondanks de hoogst kunstmatige scheiding – binnen het dualisme – tussen lokale politiek en lokaal bestuur. Ik zou eerlijk gezegd ook niet weten hoe wethouders gemist zouden kunnen worden. Mocht u dus overwegen wethouder te worden: zie dan allereerst de bijdrage van juridisch bestuurswetenschapper Julien van Ostaaijen (hoofdstuk 5) over hoe je wethouder wordt en schroom vervolgens niet om het te proberen. Er is vast nog wel toekomst!
Voetnoten
[1] Pieter Tops, Marcel Boogers, Julien van Ostaaijen en Ronald Vuijk (red.), De wethouder. Veranderingen in positie en functioneren. Den Haag: Boom, 2024. 436 pagina’s.
[2] Tops, P.W., Korsten, A.F.A., & Schalken, C.A.T. (1994). De Wethouder, positie en functioneren in een veranderend bestuur. VUGA.
Geef een reactie