Van overheidsorganisaties wordt verwacht dat zij ethisch en integer functioneren. In de Ambtenarenwet en in de Modelaanpak Basisnormen Integriteit is daartoe vastgelegd over welke integriteitsmaatregelen overheidsorganisaties in ieder geval moeten beschikken. Maar voor het overige blijven overheden zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij invulling geven aan hun integriteitsbeleid. Het gevolg daarvan is dat veel overheidsorganisaties wel over de afzonderlijke – verplicht gestelde – integriteitsmaatregelen beschikken, maar nog onvoldoende stilstaan bij de vraag hoe ze de zorg voor integriteit organiseren, inrichten en aansturen.
Overheidsorganisaties en integriteitsprofessionals doen er derhalve goed aan om na te denken over de manier waarop zij de governance van integriteit het beste kunnen vormgeven. Het oprichten van een integriteitsbureau, het aanstellen van een (parttime) integriteitsfunctionaris, of het instellen van een projectgroep integriteit zijn voorbeelden daarvan. Let wel, dergelijke functies komen niet in de plaats van de verantwoordelijkheden die leidinggevenden hebben op het gebied van integriteit(sbevordering). Het zijn eerder overkoepelende en ondersteunende structuren en processen die gericht zijn op het:
- vaststellen van de integriteitsvisie en -strategie van de organisatie;
- coördineren en aansturen van het integriteitsbeleid;
- ondersteunen van de uitvoering en naleving van het integriteitsbeleid;
- monitoren, evalueren en bijstellen van het integriteitsbeleid;
- verantwoorden van de implementatie en de werking van het integriteitsbeleid.
Self-governance
Grotere overheidsorganisaties (denk aan ministeries, uitvoeringsorganisaties, en grote gemeenten) besteden gelukkig steeds vaker aandacht aan de governance van integriteit. Bij middelgrote en kleinere overheidsorganisaties is dit veel minder vaak het geval. Daar wordt de verantwoordelijkheid voor integriteit soms nog in sterke mate aan het lijnmanagement of aan de medewerkers over gelaten. In formele zin ligt de eindverantwoordelijkheid natuurlijk bij het bevoegde gezag. Maar als het gezag amper aandacht heeft voor integriteit, vooral reactief (naar aanleiding van incidenten) opereert en de verantwoordelijkheid overwegend ‘in de lijn’ belegt of aan de individuele medewerkers overlaat, dan kan in feite gesproken worden van self-governance (zelfsturing).
Zelfsturing klinkt misschien hip, flexibel en aantrekkelijk maar is niet geschikt voor integriteit
Organisaties met een informele cultuur zijn hier eerder toe geneigd. In deze organisaties wordt integriteit nogal eens gezien als een overbodig (omdat er geen problemen op integriteitsgebied zouden zijn) of abstract (vaag en ongrijpbaar) thema, waar weinig draagvlak voor bestaat en waar amper tijd voor vrij wordt gemaakt. Zelfsturing klinkt misschien hip, flexibel en aantrekkelijk. Maar net zoals de zorg voor de brandveiligheid of de financiën van een organisatie niet geschikt zijn voor zelfsturing, geldt dat ook voor integriteit.
Voorwaarde voor goed ambtenaarschap
Bij zelfsturing ontbreekt het aan centrale regievoering en ondersteuning van managers (bijvoorbeeld door een integriteitsfunctionaris) en medewerkers. Door grote verschillen in affiniteit, tijd en deskundigheid per manager en door het gebrek aan centrale regie en kennisopbouw komen de uniformiteit, de continuïteit en de kwaliteit van het integriteitsbeleid al gauw in het geding. En zonder duidelijke integriteitskaders en ondersteuning zijn medewerkers volledig aangewezen op hun individuele morele kompas, waarbij er niet vanuit kan worden gegaan dat dit kompas voor iedereen dezelfde richting op wijst.
Het voorzien in deugdelijk integriteitsbeleid is echter een kwestie van goed werkgeverschap en een voorwaarde voor goed ambtenaarschap. Anders geformuleerd: medewerkers hebben recht op goed integriteitsbeleid. We zien dit ook steeds vaker terug in rechterlijke uitspraken. Indien integriteitsschendingen bijvoorbeeld leiden tot disciplinaire maatregelen (zoals ontslag) en ambtenaren dit bij de rechter aanvechten dan zal deze de kwaliteit van het integriteitsbeleid laten meewegen in zijn oordeel.
Jan Steen
De 17e-eeuwse schilder Jan Steen, stond bekend om zijn schilderijen van levendige, rommelige en soms liederlijke taferelen uit het dagelijks leven. De uitdrukking ‘een huishouden van Jan Steen’ verwijst naar een chaotisch en wanordelijk huishouden. Met de nodige verbeelding zou van organisaties die hun interiteit niet op de orde hebben kunnen worden gezegd dat ze een ‘integriteitshuishouding’ van Jan Steen voeren, waarbij:
- het ontbreekt aan visie, samenhang, aansturing, ondersteuning en rolduidelijkheid;
- er een te groot beroep wordt gedaan op de zelfredzaamheid van managers en medewerkers;
- er sprake is van een reactieve integriteitsaanpak gericht op ‘brandjes blussen’.
Net zomin als dat gespecialiseerde integriteitsfuncties de taken van het lijnmanagement geheel kunnen overnemen, kan de verantwoordelijkheid voor integriteit ook niet geheel bij het lijnmanagement of bij de medewerkers worden belegd. Het ontbreken van duidelijke kaders of richtlijnen voor overheidsorganisaties met betrekking tot de inrichting en aansturing van het integriteitsbeleid draagt er waarschijnlijk niet aan bij dat daar momenteel voldoende aandacht voor bestaat. Het is echter een kwestie van goed werkgeverschap dat organisaties daar zelf goed over (gaan) nadenken.
Geef een reactie