De discussies over en tijdens de totstandkoming van de Nationale Omgevingsvisie waarin het toekomstige ruimtelijk ordeningsbeleid werd geschetst, kenden een bekend patroon. Enerzijds was er kritiek op het ontbreken van een “integrale visie”, altijd een makkelijk argument van stuurlui aan de wal. Anderzijds bestond er weinig vertrouwen in het realiseren van de doelstellingen, zowel qua toezicht, organisatie, budget en uitvoering. Er was – ook een oude bekende – een nieuw Deltaplan nodig. Kortom, het nieuwe kabinet – lees de nieuwe minister van Ruimtelijke Ordening Hugo de Jonge en zijn al even nieuwe ministerie – moesten maar eens fors aan de bak.
En dat alles onder het gitzwarte gesternte van de naweeën van de coronapandemie, de oorlog in Oekraïne, de dreigende recessie, de opnieuw uitgestelde invoering van de Omgevingswet en al het onheil uit dossiers als stikstof, energietransitie en volkshuisvesting. Ga er maar eens aan staan, wetende dat de verhoudingen met gemeenten en provincies, maar zeker ook met belangrijke sectoren (en actoren!) zoals milieu en landschap, landbouw of mobiliteit onder niet geringe druk staan. Om nog maar te zwijgen over het algemene (en wederzijdse!) wantrouwen tussen burgers en overheid.
Het kabinet heeft in een gebruikelijke reflex op de omstandigheden en de kritiek gereageerd met de aankondiging dat er op vele terreinen (zoals het ruimtelijk beleid), nieuwe, aangescherpte beleidsnota’s gaan verschijnen. En dat er vaart zou worden gemaakt. Medio maart verscheen alvast de nationale bouw- en woonvisie. Maar of er daardoor echt tempo wordt ontwikkeld is sterk de vraag, want ook de kritiek en reflex vanuit corporaties, provincies, projectontwikkelaars, vastgoed, banken of gemeenten was afwachtend en risicomijdend. De start was helaas niet erg overtuigend. Stagnatie en onduidelijkheid over de toekomst van de inrichting en aansturing van ons land waren opnieuw aan de orde, terwijl juist nu de behoefte en urgentie daartoe groot zijn. De bewijsvoering wordt immers dagelijks geleverd: woningtekorten, verontrustende hoge woningprijzen die maar blijven stijgen, het gebrek aan locaties voor woningen, datacentra of waterstoffabrieken, bodemdaling en -verzilting, milieu en natuurvervuiling.
Het is de vraag of ons land een steek verder komt met weer een nieuwe procedurele en bestuurlijke ronde van beleidsnota’s en adviezen. Of met een financiële impuls, zoals voor de woningbouw. De Algemene Rekenkamer was onlangs redelijk vernietigend over de doelmatigheid van dit soort instrumenten. Zolang de stikstofbeperkingen of geluidshinderbepalingen nieuwbouw verbieden of beperken, komt er weinig terecht van de noodzakelijke taakstellingen, ondanks het optimisme van verantwoordelijk minister Hugo de Jonge.
Maar wat moet er dan wel gebeuren? Op die vraag zijn geen eenvoudige, laat staan enkelvoudige antwoorden te geven. Maar duidelijk is dat het eindeloze produceren van beleidsnota’s en onderzoeksrapportages oplossingen op korte termijn niet dichterbij brengen. Dergelijke rituelen verbloemen alleen maar de onmacht van de overheid. Vooral ambtenaren – die bij uitstek deskundig zouden moeten zijn – kunnen het verschil wel maken door out of the box te denken en te opereren. Door (bewust) risico’s voor de “gemene zaak” te nemen, door verantwoordelijkheid te grijpen en door vooral te sturen op uitvoering. Die ambtenaren zouden – ook al komen er allerlei juridische en bestuurlijke procedures – gehuldigd en beschermd moeten worden. Dat gedrag is een gewaagde noodsprong, maar vooral een noodzakelijke.
Geef een reactie