Dat de democratie aan vernieuwing toe is, is een open deur. Maar de vraag is op welke wijze? Is het zo dat de oude politieke partijen hebben gefaald? Dat ze geen antwoord meer hebben op de vragen van vandaag? En is het kiezen van nieuwe gezichten en nieuwe partijen in dat geval een oplossing? Of is er meer aan de hand? Dient niet ook de manier waarop burgers zich tot de overheid en de staat verhouden, met name in politieke zin, te worden veranderd?
Het is deze vraag die centraal staat in het onlangs uitgekomen boek Het huis van Argus van Huub Dijstelbloem, hoogleraar filosofie van wetenschap en politiek aan de Universiteit van Amsterdam. Met dit boek heeft Dijstelbloem als een van de vernieuwende denkers in Nederland een zeer geslaagde poging ondernomen tot verdieping van het debat over de toekomst van de democratie en de betrokkenheid van burgers.
Wakende blik
De sleutel tot een democratie is controle op de macht en die controle kan niet zonder verbeelding, zo zegt Huub Dijstelbloem. Volgens hem is daarvoor een specifieke houding voor burgers nodig. Waar vroeger, maar ook nu nog, in de democratie vooral de ‘stem’ centraal staat, als vertolker van ideeën en projecten, is volgens Dijstelbloem meer en meer een prominente rol weggelegd voor het ‘oog’, als toezichthouder op de overheid. Deze zintuiglijke verschuiving gaat volgens Dijstelbloem gepaard met een verandering in de gerichtheid van de politiek. De gerichtheid op de toekomst (regeren is vooruitzien) maakt plaats voor een gerichtheid op het verleden (wat is er misgegaan en wiens schuld is het). Het is een verandering in de politieke attitude van de burger die hij ‘reconstructie’ noemt. Door achterom te kijken en terug te zien op wat is voorgevallen, effent de burger een pad voor een verbeelding van de toekomst. Voor hoop. Het is een stelling die niet alleen voor de burger opgaat, maar die volgens mij ook voor de volksvertegenwoordiger wel eens het antwoord zou kunnen zijn om uit de impasse te komen waarin de democratie verkeert.
‘Door achterom te kijken en terug te zien op wat is voorgevallen, effent de burger een pad voor een verbeelding van de toekomst’
De in de Griekse mythologie voorkomende reus Argus Panoptes heeft voor Dijstelbloem symbool gestaan toen hij aan zijn boek begon. De reus Argus heeft verspreid over zijn lichaam honderd ogen waarvan er altijd maar een paar tegelijk slapen (panoptes betekent ‘alziend’) en waarmee hij met de rest de situatie nauwlettend in de gaten kan houden. De mythe vertelt iets over bedrog en vindingrijkheid in de wereld van de goden, reuzen en nimfen, maar zegt metaforisch ook iets over ‘politiek’. De mythe laat zien met welke tactieken en strategieën in een democratie het spel van zichtbaarheid en onzichtbaarheid kan worden gespeeld. Waarbij verschillende partijen een doel nastreven en wat de gevolgen kunnen zijn in geval van winst of verlies. De mythe van Argus leverde voor Dijstelbloem de leidraad voor zijn boek: het argusoog als symbool van de controle van burgers op de macht is inmiddels onvervreemdbaar aan de democratie. De oorspronkelijke mythe voegt daar evenwel aan toe dat dit controleren een behoorlijke mate van vindingrijkheid vereist om daadwerkelijk in positie te komen. Om te kunnen controleren en het spel van zichtbaarheid en onzichtbaarheid te kunnen spelen is daarentegen ook enige manoeuvreerkunst onontbeerlijk.
Permanente onzekerheid
Vaak wordt over democratie geschreven als iets dat een vaste vorm heeft. Een vorm van besturen die voor het eerst in Griekenland is ontdekt en in het Westen is doorontwikkeld en onlosmakelijk samenhangt met de hoge graad van ontwikkeling die Europa en de Verenigde Staten hebben doorgemaakt. Maar dat is niet zo, zegt Dijstelbloem. De wortels van wat nu democratie heet, gaan veel verder terug dan het oude Athene.
In Mesopotamië werd al duizend jaar eerder geëxperimenteerd met bestuur dat vormen van afvaardiging kenden. Democratie ontwikkelde zich bovendien niet alleen verder in de middeleeuwse stadstaten in Europa, maar ook buiten het Westen in de islamitische wereld. Welbeschouwd is democratie volgens Dijstelbloem niet meer dan een verhoudingsvorm van mensen, meningen, middelen en macht. Met een beroep op gelijkwaardigheid heeft de democratie het relatiebeheer frank en vrij gemaakt, maar ook bijzonder gecompliceerd. Democratie is daarmee in feite onbestemd. Het heeft geen essentie of kern en moet zichzelf voortdurend verbeelden en heruitvinden. Als er al sprake is van een kern, dan bestaat die kern uit permanente onzekerheid.
‘Macht is de afgelopen decennia meer en meer onzichtbaar geworden’
Een centrale gedachte die op verschillende plaatsen in het boek terugkomt is dat macht de afgelopen decennia meer en meer onzichtbaar is geworden door een steeds verder doorgevoerde privatisering en verzelfstandiging van taken van de overheid. Het heeft alles de maken met wat tegenwoordig als de accentverschuiving van ‘government’ naar ‘governance’ wordt omschreven. Daarbij ligt de uitvoering van publieke taken niet meer primair bij de overheid, maar bij marktpartijen en semipublieke partijen. De overheid is zich gaan focussen op het stellen van kaders en doelen, het verifiëren van prestaties en het houden van toezicht. Parallel is met name op lokaal niveau het accent komen te liggen op de procedurele aspecten van democratie, met als gevolg te weinig oog voor de politieke aspecten. Met bovengenoemde ontwikkeling is tevens onzichtbaar geworden waar de feitelijke beïnvloeding van het beleid plaatsvindt. Als voorbeeld gaat Dijstelbloem in hoofdstuk ‘Ontworpen ruimte’ uitgebreid in op het functioneren van een vliegveld. Op basis van voorbeelden onderbouwt hij zijn stelling dat de fysieke ontwikkeling en vormgeving van een vliegveld een eigen dynamiek heeft gekregen, een logica op basis van de hoogstaande technologische ontwikkeling van de logistiek, die van onderaf de invulling van het beleid is gaan beïnvloeden. Het zichtbaar maken van dergelijke invloeden is volgens Dijstelbloem waar het in een moderne democratie om draait. Of het nu om een vliegveld gaat of over een ander publieke functie of taak.
Oculaire democratie
Democratie gaat niet langer meer over ‘praten’, over ‘de stem’ en elkaar zien te overtuigen met ‘woorden’, de essentie van de vocale democratie, maar om het ‘zichtbaar’ maken van wat verborgen en onzichtbaar blijft. In plaats van het met ‘woorden’ bieden van mooie perspectieven en vergezichten, zal ‘het oog’, het ‘kijken’, in de oculaire democratie aan belang gaan toenemen. Dijstelbloem baseert zich in zijn visie voor een belangrijk deel op het werk van Jeffrey Green. In 2011 vroeg Green met The Eyes of the People. Democracy in an Age of Spectatorship voor het eerst aandacht voor de betekenis van ‘kijken’ in een democratie. Dijstelbloem volgt Green echter niet volledig. Hoewel het volgens hem zeer wel te verdedigen is om de aandacht in een democratie te verleggen van de ‘mond’ naar het ‘oog’ en van participatie en wilsvorming naar controle en waakzaamheid, beperkt Dijstelbloem zich niet tot het oog en neemt hij ook het alternatief van Green, de plebiscitaire democratie, niet over. Veel beter werkbaar zijn volgens Dijstelbloem het idee van monitory democracy van de Britse politieke wetenschapper John Keane en het concept van de contrademocratie van de Franse politiek-filosoof Pierre Rosanvallon.
Poirot
In het verlengde van de monitoringdemocratie van Keane en de contrademocratie van Rosanvallon gaat Dijstelbloem in het cruciale hoofdstuk ‘Kijken als een detective’ uitgebreid in op hoe de burger met het ‘oog’ en door te ‘kijken’ invloed kan hebben en tegenmacht kan veroveren. De burger zal volgens hem daarbij de rol van detective moeten aannemen. Het is niet verwonderlijk dat Dijstelbloem daarbij verwijst naar de Franse filosoof Gilles Deleuze. Deleuze stelde eens dat een filosofieboek een specifiek soort detectiveroman hoort te zijn, waarbij concepten ingrijpen op de werkelijkheid en met problemen meebewegen. Het is niet alleen de taak van de filosofie nieuwe concepten in de werkelijkheid te brengen; die concepten moeten ook in actie komen. Een filosofische detectiveroman waarin systematisch rekenschap wordt gehouden met de opvatting van Deleuze, is de door Dijstelbloem bewonderde Franse socioloog Bruno Latour. In zijn boek Aramis or The Love of Technology doet Latour als een publieke detective uitvoerig verslag van een door hem uitgevoerd onderzoek waarom Aramis, een innovatief Parijs vervoerssysteem, nooit is ingevoerd.
‘De burger zal de rol van detective moeten aannemen’
Maar hoe nu als een detective het niet gerealiseerde vervoerssysteem Aramis, of welk willekeurig ander voorbeeld, te reconstrueren? Het maakt daarbij nogal wat uit met welke blik wordt gekeken, zo zegt Dijstelbloem. Wat zijn de kenmerken van de onderzoeker, de burger of de volksvertegenwoordiger om als een echte ‘detective’ te kunnen opereren? Zijn dat de kenmerken van Hercule Poirot, Miss Marple, Sherlock Holmes, Maigret, Philip Marlowe of de (post)moderne Paul Auster? In navolging van Ernst Bloch gaat het volgens Dijstelbloem bij alle onderzoek om ontmaskering en reconstructie van verleden in plaats van om constructie van de toekomst en de bestemming die daarin ligt. Reconstructie is het wezenskenmerk van de detectiveroman. Van alle detectives geven de postmoderne thrillers, zoals het werk van Paul Auster, volgens Dijstelbloem het beste voorbeeld voor hoe dat zou kunnen. Bij Paul Auster is het argusoog het beste ontwikkeld. De detective zoekt in de postmoderne roman niet meer naar waarheid of rechtvaardigheid, simpelweg omdat dit niet meer kan. De hedendaagse detective ziet zich, zoals de Nietzscheaanse waarheidszoeker, gedwongen om zichzelf in zijn achterdocht mee te nemen, en te twijfelen aan zijn vermogen tot waarheidsvinding. In de postmoderne roman is het onmogelijk dat de detective de centrale figuur is die met hét antwoord komt. De hiërarchie ontbreekt. Er is weliswaar een netwerk, maar geen centrum, geen spin in het web. Net als in de romans van Paul Auster is de detective onderdeel van een zoektocht die wel tot een zeker resultaat leidt, maar waarvan de zoektocht van de detective ook een onderzoek is naar verschillende lezingen van de werkelijkheid.
De burger
Wat zegt de ontwikkeling van de detective en de manier van kijken van de postmoderne detective nu over de positie van burgers, zo vraagt Dijstelbloem zich af. De kern van zijn antwoord is dat de burger als postmoderne speurder wel een beeld kan reconstrueren, maar geen overzicht kan krijgen van het geheel. Niets is helemaal helder. Hoogstens kan de burger enkele connecties ontrafelen. Verder zal hij de reconstructie van hoe het is gegaan moeten aanvullen met zijn verbeelding. Door zichtbaar te maken wat onzichtbaar is en achteraf tot een beeld van de werkelijkheid te komen, kan hij perspectief bieden. Net als Argus zal de burger over honderd ogen moeten beschikken die nooit allemaal tegelijk slapen. Daarbij zal de burger niet als neutrale buitenstaander op afstand kunnen blijven. Zoals Deleuze aangaf, zal zijn doel gericht moeten zijn op handelen en het bieden van perspectief. Kijken naar het verleden vraagt om affectiviteit en betrokkenheid. Het vraagt om een betrokken en soms emotionele relatie van de burger met zijn object, dader, slachtoffer of opdrachtgever. Het oog van burger moet gericht zijn op het zichtbaar maken van wat onzichtbaar is. Niet door analyse of ontmaskering, zoals de oude detectives het deden, maar door de werkelijkheid te herordenen, zodanig dat daarmee ook de manoeuvreerruimte voor het waakzame oog wordt vergroot.
Net zoals de werkelijkheid van alledag is Het huis van Argus een rijk gevulde caleidoscoop van inzichten, opvattingen en voorbeelden. Tal van sociologen, politicologen, filosofen, cultuurhistorici en schrijvers passeren de revue als opmaat naar een nieuwe manier van kijken. Niet iedereen zal mogelijk even gemakkelijk door het boek heen komen. Voor wie zich niet laat afschrikken gaat een wereld open. Huub Dijstelbloem heeft als een van de vernieuwende denkers in Nederland een zeer geslaagde poging ondernomen om tot een nieuwe manier van kijken te komen naar de rol van de burger als publieke detective. Met het boek heeft hij een flinke aanzet geleverd tot verdieping van het debat over de toekomst van de vertegenwoordigende democratie en de politieke betrokkenheid van de burger. De gedachten in Het huis van Argus zullen in de komende jaren zeker hun weg weten te vinden.
Huub Dijstelbloem, Het huis van Argus; de wakende blik in de democratie, Boom, 237 pagina’s, 2016.
Geef een reactie