Maup Caransa, Reinder Zwolsman, Jan de Vries, het waren geruchtmakende namen van flamboyante projectontwikkelaars die het in Amsterdam, Den Haag en Utrecht voor het zeggen hadden. Althans in de naoorlogse periode toen ze weinig tegenstand ondervonden bij hun binnenstadsplannen bij wethouders (vaak van PvdA-huize) en ambtenaren Er bestond een forse discrepantie in het kennisniveau tussen de uitvoerende macht en de ambtelijke macht. Voeg daarbij dat de geringe financiële publieke middelen en het instrumentarium rond beroep, bezwaar en inspraak voor de bevolking nog in de kinderschoenen stond en het toenmalig primaat voor de commerciële vastgoedsector is verklaard.
Het proefschrift van Tim Verlaan – waarvan nu de handelseditie verscheen – behandelt de periode 1950-1980 op een overzichtelijke wijze. De op stapel staande modernisering van menige binnenstad ging zeker niet zonder slag of stoot. Het besef ontstond langzamerhand dat de ruimtelijke uitkomsten van de welvaartsstijging – en vooral de toegenomen automobiliteit op gespannen voet stonden met de bestaande vormen en functies van de Nederlandse binnensteden. ‘Hoe gingen bestuurders en de experts die hen bijstonden om met de moderniseringsprocessen die op de binnensteden afkwamen en hoe reageerden projectontwikkelaars en burgers op de kansen en uitdagingen waar zij voor kwamen te staan?’
Tij keren
Dat bleek in de praktijk een dilemma. De motorisering viel ook in de binnensteden nauwelijks te beteugelen en de suburbanisatie eiste haar sociaal-economische tol. Binnensteden dreigden zonder ingrijpende (deels fysieke) maatregelen geïsoleerd te raken.
Projectontwikkelaars roken hun kans en trachtten samen met private financiers zoals het Philips Pensioensfonds (in Amsterdam) het tij te keren met grootschalige sloop en nieuwbouw, zoals Hoog Catharijne in Utrecht en het Spuikwartier in Den Haag. ‘Bouwbedrijven ontpopten zich als stedenbouwkundige impresario’s die dankzij het bijeenbrengen van mensen en middelen tot een daadkrachtige productie van ruimte konden komen,’ aldus Verlaan.
Binnenstadreconstructies
Langzamerhand kwam tegen deze (monopolie)positie heftig verzet, van krakers tot restauratiefondsen, van bewoners tot oppositiepartijen in de gemeenteraad. Architectuurhistoricus Fred Feddes maakte (voor de Amsterdamse context) een principieel en relevant onderscheid tussen een visie op de stad als een routinematige, technisch en sociaal geraffineerde metropool en een visie op de stad als verblijfplaats met ruimte voor individualiteit, verscheidenheid en interactie. De moderniseringsprocessen suburbanisatie., motorisering en cityvorming lagen ten grondslag aan de eerste visie die met de binnenstadconstructies (sloop/nieuwbouw) vorm en inhoud kreeg. De tweede visie was het product van een vruchtbare samenwerking tussen vaak jonge stadsbewoners en kritische architecten als reactie op de binnenstadreconstructies.
De omslag vond rond 1970 plaats. Politieke machtswisselingen (maar ook het faillissement van ontwikkelingsmaatschappij EMS van Zwolsman) betekenden dat grootschalige nieuwbouw van kantoren, sloop van woningen en ontsluiting voor autoverkeer in de binnenstad geen beleidsuitgangspunten meer vormden. Sociale huurwoningen en de versterking van culturele functies stonden nu voorop.
Tim Verlaan (2017): De ruimtemakers; projectontwikkelaars en de Nederlandse binnenstad 1950-1980, Uitgeverij Vantilt, 216 blz., ISBN 978 94 6004 346 8, Nijmegen.
Geef een reactie