We mogen tegenwoordig ook niets meer zeggen? Integendeel!

Vijf tips voor inclusief taalgebruik

Diversiteit en inclusie staan hoog op de agenda bij de overheid. Tess de Rooij en Simone Vuurpijl zoomen in op iets waar we allemaal individueel invloed op hebben: ons taalgebruik. Taal weerspiegelt niet alleen de manier waarop we denken en handelen, maar vormt deze ook. Daarom is het goed om stil te staan bij de vraag: wat zeggen we nou eigenlijk echt? En hoe kunnen we zelf met ons taalgebruik bijdragen aan diversiteit en inclusie?

Door inclusief te spreken en schrijven, stap je af van formuleringen die structureel racisme, ongelijke machtsstructuren en veronderstelde westerse superioriteit in stand houden. Daarnaast vermijd je woorden die kunnen worden opgevat als vooringenomen, discriminerend of denigrerend. Denk bijvoorbeeld aan woorden die impliceren dat een bepaald geslacht de norm is (raadsheer, brandweerman). Hieronder vijf tips voor inclusief taalgebruik, op basis van input van collega’s van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De wereld is niet binair
We spreken vaak in binaire termen, maar geven daarmee zelden een correcte weergave van de werkelijkheid. Twee voorbeelden. Niet iedereen voelt zich aangesproken met de opening “Beste dames en heren”. Een flinke groep mensen identificeert zich namelijk niet als man of vrouw, maar bevindt zich elders op het genderspectrum. Een passend alternatief? “Beste aanwezigen, allen, vrienden, collega’s”.
Daarnaast zien we binair denken terug in wij-zij formuleringen. Bijvoorbeeld “wij, ambtenaren” en “zij, de burgers”. Dit soort onderscheid wekt de indruk dat dit twee gescheiden groepen zijn, die van elkaar afstaan. Terwijl wij ambtenaren ook burgers zijn, of niet?

‘Elke nieuwe stagiair heeft klapperende oren van alle afkortingen bij de rijksoverheid’

Vermijd catch-all termen
Vaak gezien: een zin als “ook zorgen we voor meer inclusie van de LHBTIQ+ gemeenschap” of “we streven naar meer zeggenschap voor onze Afrikaanse landen”. Dat zijn nogal generieke statements, want op welke groepen doel je eigenlijk precies? De LHBTIQ+ gemeenschap of het continent Afrika zijn immers heel groot en divers. Een vaak gehoorde wens van LHBTIQ+’ers en mensen van Afrikaanse komaf is dan ook: verdiep je in de verschillende subgroepen en richt je tot een specifieke groep. Dat is niet alleen respectvol, het dwingt je ook de vraag te beantwoorden wie centraal staat in je beleid en waarom.

Schrijf afkortingen uit
“Heb je al het BZV van DVB over FoC in de ITU gezien?” Elke stagiair die binnenkomt bij de rijksoverheid heeft in de eerste week klapperende oren van al die afkortingen. Die brei van letters is voor nieuwkomers of mensen van buiten de overheid vaak niet begrijpelijk en kan ertoe leiden dat zij zich een buitenstaander voelen; het gevoel deel te zijn van de out-group, die tegenover de in-group staat. Dat kan niet de bedoeling zijn, want ons beleid moet begrijpelijk zijn. Schrijf afkortingen daarom de eerste keer dat je ze gebruikt uit en check of je gesprekspartner bekend is met afkortingen die je gebruikt.

‘Wees niet bang om “fouten” te maken’

Benadruk niet onnodig identiteitskenmerken
Mensen met een identiteit die afwijkt van “de norm” of van de identiteit van een dominante groep worden daar vaak onnodig aan herinnerd. Collega’s van Buitenlandse Zaken spreken bijvoorbeeld vaak van “lokale collega’s” in het buitenland, terwijl het feit dat deze mensen uit het betreffende land komen niet ter zake doet. Dit houdt het beeld in stand dat er een onderscheid bestaat tussen lokale en uitgezonden collega’s, terwijl zij in de praktijk gelijk werk doen. Daarnaast kan onnodig noemen van een identiteitskenmerk iemand het gevoel geven niet voor vol te worden aangezien. Een voorbeeld is het spreken over een “transgender vrouw”, terwijl haar transgender-zijn negen van de tien keer niet relevant is. Een transgender vrouw is een vrouw, wat betekent dat simpelweg “vrouw” volstaat.

Discussie is goed!
Taalvernieuwing is een belangrijke stap om discriminerende patronen in de maatschappij te ontdekken en op de schop te nemen. Dat maakt taal zo leuk: het is een middel om onze vooroordelen eens goed te bevragen en diep ingesleten normen te veranderen. Dat proces kost tijd en gaat niet zonder slag of stoot. Voortdurende discussie is een voorwaarde om taal inclusiever te blijven maken. Wees dus niet bang om “fouten” te maken, twijfel uit te spreken, of tips te geven om inclusiever te kunnen spreken. Dit lijstje is slechts een begin!

Nieuwe mogelijkheden
Betekent dit dat “we tegenwoordig niets meer kunnen zeggen”? Zeker niet! De vijf tips in dit artikel laten juist zien dat inclusieve taal allerlei nieuwe mogelijkheden biedt. Door inclusieve taal in ons werk te implementeren, kunnen we communiceren op een manier die toegankelijk en respectvol is voor iedereen. Dat maakt je niet alleen een leukere collega, het zorgt ook dat je boodschap beter aankomt bij je doelgroep.
Inclusief spreken met en over de doelgroep van jouw beleid leidt ertoe dat mensen zich meer aangesproken voelen en beleidsdoelen eerder omarmen. Inclusieve taal betekent dus niet dat je jezelf de mond moet snoeren. Integendeel, het is vernieuwend en biedt allerlei mogelijkheden om op een originele, effectieve en verrassende manier te spreken en schrijven.

*Heb jij nog tips en voorbeelden om inclusiever te spreken? Laat een bericht achter in de comments!

Vond je dit artikel interessant? Lees alle artikelen van: Tess de Rooij Simone Vuurpijl
Deel dit artikel

Er zijn nog geen reacties op dit artikel

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*