Licht en duisternis in onze gezagscrisis


Van filosoof Ad Verbrugge kwam recent De gezagscrisis. Filosofisch essay over een wankele orde uit. Hans Wilmink bespreekt het werk op platform O en ontwaart in het denken van Verbrugge een giftige cocktail. ‘Is een leider zoals Poetin Verbrugges gewenste resultaat van een historische omwenteling, ook in ons land, ook in het westen?’

Over de gezagscrisis is door bestuurskundigen veel geschreven. Meestal gaat het dan over het falen van de overheid en over de schade die daarmee wordt aangericht aan de samenleving. De gezagscrisis van Ad Verbrugge begint precies aan de andere kant, en dat is voor het denken en debatteren over dit onderwerp zeer nuttig. Het gaat over de vraag of de samenleving nog wel het vermogen heeft om het ‘goede leven’ in gezamenlijkheid vorm te geven. Kan en wil men zich nog wel inzetten voor het gemeenschappelijke goed? Een uitdagende vraagstelling. Brengt dit boek licht of duisternis in de kwestie?

Verbroken verbindingen
In de kern komt de analyse van Verbrugge neer op het volgende. De revolte in de jaren zestig heeft het autonome individu centraal gesteld en ervoor gezorgd ‘dat de vormentaal waarin mensen wezenlijk op elkaar betrokken zijn’ steeds meer is weggevallen. Dat schaadt de mensen én hun instituties: het brengt het ‘zielenleven in verwarring’ en het ondermijnt de institutionele samenhang. Het individu en zijn persoonlijke behoeften maar ook zijn persoonlijke opvattingen en eigen identiteit komen dusdanig centraal te staan dat het leidt tot een verabsolutering van de eigen beleving en van de eigen belangen. Geen enkel gezag wordt nog erkend. Men sluit zich op in de eigen identiteit, dat leidt tot een ‘enggeestig moralisme’, een ééndimensionale belevingswereld. Sociale media versterken dat. Het gemeenschappelijk goede wordt niet meer gezien, laat staan nagestreefd.

Geen tegengeluiden
In het beeld dat Verbrugge schetst herkennen we als krantenlezer veel: burgers die zich verschansen in eigen opvattingen, behoeften en belangen, politici die vaak niet verder willen kijken dan de belangen en opvattingen van de eigen achterban. Dat geldt als electoraal riskant. Het is daarnaast een wijdverbreid rechtstatelijk misverstand dat volksvertegenwoordigers er alleen voor hun eigen achterban zouden zitten.[1]

‘De Hegeliaanse methode heeft Verbrugges blik erg vernauwd’

De analyse van Verbrugge gaat ervan uit dat ook de kiezers niet (meer) kunnen omgaan met het publiek belang, of met – zoals Verbrugge dat noemt – het gemeenschappelijk goede.
Maar deed de verzuilde samenleving van vóór de jaren zestig revolte het echt wel zoveel beter?
Verbrugge idealiseert die periode nogal. Zijn kernboodschap die hier in 133 woorden werd samengevat, wordt in 343 pagina’s steeds dieper ingegraven. Daarbij komen steeds weer dezelfde elementen terug, bij iedere gekozen invalshoek.
En de gehele geschiedenis van de afgelopen halve eeuw lijkt in de analyse van Verbrugge met een moedeloos stemmende, krachtige en eenduidige ontwikkeling alleen maar deze kant op te gaan. Te beginnen bij de culturele revolte in de jaren 60 die het autonome individu en de doorbreking van gezagsverhoudingen bracht. In de jaren 70 leidden de verbroken banden tot een verdere polarisatie. De jaren 80 en 90 vulden de ééndimensionale enggeestigheid op met de beperkende economische rationaliteit. Daardoor kreeg het New Public Management de ruimte om in de decennia erna de publieke belangenbehartiging te vermarkten en van haar ziel te ontdoen.
Waren er geen tegenkrachten? Is het echt zo dat de gehele generatie die in de jaren 60 aan de revolte meedeed, zich in de jaren 80 massaal bekeerd heeft tot de cultuur van zakelijkheid in het neoliberale denken? (pag. 72).
Ging het echt allemaal eenduidig en krachtig die kant op? Tegengeluiden hoort en bespreekt Verbrugge niet. Hier wreekt zich zijn Hegeliaanse geschiedenisopvatting waarbij het methodisch niet gaat – zoals hij zelf schrijft – om nauwgezetheid maar om een beeldende beschrijving en de aanduiding van een ‘dieperliggende zin’.

Spanning van alle tijden
Die Hegeliaanse methode heeft Verbrugges blik erg vernauwd. Immers, als die dieperliggende zin eenmaal met de nodige zelfovertuiging ontdekt is, dan kan ieder tegengeluid worden genegeerd, ook als dat uit waarnemingen of onderzoek voortkomt.
Verbrugge is het daardoor ontgaan dat de spanning tussen het autonome individu en de gemeenschap al heel oud is, misschien zelfs van alle tijden. Zeker veel ouder dan de 60’er jaren van de 20e eeuw. De Tocqueville heeft deze spanning – naast die tussen vrijheid en gelijkheid – al vroeg in de 19e eeuw ervaren, en er aansprekend over geschreven in zijn De la démocratie en Amérique.[2] Hij beschrijft hoe het welbegrepen eigenbelang ook aandacht inhoudt voor het gemeenschappelijke belang. Even later, in 1887 schetste Ferdinand Tönnies met het begrippenpaar gesellschaft en gemeinschaft de verschillende gradaties van saamhorigheid ten behoeve van het gemeenschappelijke.

‘Zo allesoverheersend was de neoliberale cultuur ook weer niet’

Diezelfde spanning stond centraal in het werk van de zogenaamde communitaristen, een groep sociologen waarvan Amitai Etzioni één van de bekendste is. Hij formuleerde in zijn boek
The new golden rule een gulden regel voor de verhouding tussen individuele autonomie en de gemeenschap. Hij vond ook in ons land veel weerklank, vooral in christendemocratische kringen. Balkenende schreef een voorwoord bij de Nederlandse vertaling van dat boek.[3] Dat was tijdens de hoogtijdagen van de neoliberale cultuur die Verbrugge schetst, zo allesoverheersend was die cultuur dus ook toen niet.
Gabriël van den Brink en Thijs Jansen schetsen in Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag – een  publicatie van de Stichting Beroepseer uit 2016 – dat de gezagscrisis voor een deel juist kan zijn ontstaan doordat burgers steeds hógere eisen zijn gaan stellen aan de politiek, ook in moreel opzicht. Juist vanwege de toenemende diversiteit en complexiteit hechten zij sterker aan eerlijkheid, rechtvaardigheid en betrokkenheid.[4] Mede op basis van empirisch onderzoek sprak Van den Brink eerder al van een normatieve ophoging.
De eerste bronnen en tegengeluiden noemt Verbrugge in het geheel niet. De laatste bron noemt hij wel, maar hij negeert deze inhoud hoewel die voor zijn onderwerp toch zeer relevant is.

Een riskante cocktail
Naast zijn visie op (de) geschiedenis is zijn begripsopvatting van gezag bepalend voor zijn analyse van de gezagscrisis. Verbrugge wil gezag in een meer ‘oorspronkelijke’ zin presenteren en dat houdt in dat hij de mens niet zozeer als individu maar als gemeenschapswezen begrijpt (pag. 21). Dat collectieve aspect van gezag is zijn vertrekpunt. Daarnaast staat het verticale – hiërarchische – aspect van gezag in het gehele boek voorop. Hij schetst steeds opnieuw hoe dit element van gezag verdwijnt en hoe catastrofaal dat is. Dit speelt zich volgens hem af op het niveau van de menselijke verhoudingen én in het ‘zielenleven’ zelf. Hij spreekt in dat verband van het ‘ineenzinken van de verticaliteit van het zielenleven zelf’ dat een ‘platte mens’ voortbrengt met diens ‘horizontale leven aan de oppervlakte’ (pag. 312).
Zie hier de filosofische onderbouwing van zijn nostalgische idealisering van de verzuilde samenleving en hiërarchisch leiderschap.

‘Het publiek belang vraagt ook om aandacht voor het bovennationale niveau’

In zijn afkeer van wat hij als de zielloze netwerksamenleving schetst gaat zijn nostalgie nog verder terug. Behalve meer hiërarchische en verticale gezagsverhoudingen bepleit hij een meer aristocratisch karakter van bestuur. Daarnaast schetst hij dat de nationale cultuur en identiteit meer verdisconteerd zouden moeten worden door de politieke en bestuurlijke wereld. (239-241).
Die benadering levert een discutabele, conservatieve cocktail op: gezag dat in de kern een collectieve basis heeft, dat verticaal en hiërarchisch is ingericht en in een context functioneert waar de nationale cultuur en identiteit wordt geherwaardeerd.
In het cultuurbegrip van Verbrugge speelt ‘de ziel van de gemeenschap’ (pag. 52) een rol en in de historische ontwikkeling ervan gaat het om de dieperliggende motieven en de ‘zielsmatige dynamiek’ (pag. 71).

Gevaarlijke cocktail
Al met al is het is ook een gevaarlijke cocktail; met deze benaderingen van gezag en volkssoevereiniteit zijn diverse autoritaire en dictatoriale leiders aan de haal gegaan. Het is overigens tevens in strijd met andere stellingnames in zijn essay.
Zo spreekt Verbrugge ook van een ‘klassieke burgerlijke plicht tot tolerantie’, een plicht om over geschillen en verschillen heen te zoeken naar de verbinding met anderen ter wille van het bereiken van het gemeenschappelijke goed. Hij voert een pleidooi voor de versterking van het constitutioneel gezag (pag. 301). Waarom heeft hij dat pad niet verder vervolgd en zijn cocktail laten staan?
Dat had toch het begin kunnen zijn van een uitwerking van een concept van rechtstatelijk gezag? Een vorm van gezagsuitoefening waarbij wordt uitgegaan van (grond)wettelijk beperkt en gecontroleerd gebruik van machtsmiddelen, ter wille van de behartiging van publieke belangen. Een uitoefening van rechtstatelijk gezag die gebaseerd is op morele waarden die breed in de samenleving verankerd zijn en waarbij er zorgvuldige procedures en werkwijzen zijn om geloofwaardigheid en aanvaardbaarheid te bereiken.

Licht aan het einde van de tunnel
Heeft Verbrugge dit donkere beeld geschetst om scherper licht te kunnen laten schijnen op een betere toekomst? Hij doet een aantal suggesties. Er is meer staat nodig, die heeft teveel van haar macht uitverkocht en overgedragen (aan het Europese overheidsniveau bijvoorbeeld). Vooral op het lokale niveau en in kleinschaliger gemeenschapsverbanden moeten meer mogelijkheden komen om het gemeenschappelijk goede vorm te geven. Daar liggen volgens hem de grootste mogelijkheden.

‘We moeten de schaduwen van vrijheid onder ogen komen’

De nationale overheid moet de ‘architectonische organisatie’ daarvan op zich nemen, dus de daarbij horende verdeling van taken, rollen en bevoegdheden. Daarbij legt Verbrugge de nadruk op het nationale en het lokale niveau. Juist in onze tijd vraagt het publiek belang echter ook om aandacht voor het bovennationale niveau. Denk aan natuur, milieu, klimaat, migratie, mobiliteit, volksgezondheid, defensie, veiligheid.  Zijn opvatting over de nationale volkssoevereiniteit met een nadruk op de nationale cultuur en identiteit laat hem daarvoor weinig ruimte. Verbrugge vraagt om een nieuw evenwicht tussen de nationale soevereiniteit en internationale samenwerking, maar waarschuwt voor ‘zelfgeorganiseerde onmacht’. Hij wil eigenlijk niet dat de overheid macht afstaat ter wille van de internationale samenwerking (pag. 305 -306). Een lichtpuntje biedt zijn oproep aan de overheid om naar de burgers toe haar menselijke gezicht te tonen. Ruimte en aandacht voor billijkheid en proportionaliteit en een meer ‘narratieve verantwoording’ naar de samenleving en de politiek toe, in plaats van afrekenen met behulp van zielloze bureaucratische indicatoren.

Terug in de duisternis
Maar aan het eind van het boek eist de nogal duistere geschiedsopvatting van Verbrugge
toch weer de aandacht op. In de slotpagina’s schetst hij op Hegeliaanse wijze dat we momenteel een grote historische omwenteling meemaken. Wie die wil begrijpen moet doordringen in de ‘diepere, donkere lagen van ons zielenleven waarin zogezegd de tijd zelf resoneert’. En juist dat kunnen we niet meer. Want wij zijn plat en oppervlakkig geworden. Daar komen we alleen uit door de verbeelding vrij spel te geven. Dan zullen we de schaduwen kunnen zien die verborgen zijn in ons verlichtingsideaal en mensbeeld. We moeten de schaduwen van vrijheid onder ogen komen (pag. 314).

‘Staat de toekomst van de mensheid op het spel?’

In de strijd tussen Rusland en de westerse mogendheden kunnen we die schaduwen zien. Volgens Verbrugge staat de toekomst van het westen en van de gehele mensheid op het spel.
Hij schetst hoe Poetin het ‘wildwestkapitalisme’ in de jaren 90 in zijn land een halt toeriep en in relatief korte tijd ‘orde op zaken’ wist te stellen. Verbrugge schetst dat er wel van alles is aan te merken op wat Poetin doet, maar dat zijn gezag in Rusland gebaseerd is op zijn orde scheppend vermogen, en dat het charismatische en messianistische aspecten kent (pag. 141). Is dit wat Verbrugge na die historische omwenteling voor zich ziet? Ook voor het westen, ook voor ons land? Deze waardering van een Poetin-achtige leider past in ieder geval goed bij de cocktail die hiervoor uit zijn analyse gedestilleerd werd: sterk hiërarchisch leiderschap, geworteld in de collectiviteit en in de ziel van de gemeenschap, en met een herwaardering van de nationale en culturele identiteit.
Karl Popper noemde Hegel niet voor niets een vijand van de vrije samenleving…[5]

Voetnoten
[1] Daarover ook in mijn essay: Voorbij boos en achteloos. Rechtstatelijk besef als kompas voor overheid en burger. (2020), Stichting Beroepseer.

[2] Er verscheen een fraaie integrale editie in het Nederlands met een nabeschouwing door Andreas Kinneging. De Tocqueville, Alexis, Over de democratie in Amerika. Integrale editie met alle tekstvarianten, Lemniscaat.

[3] Etzioni, Amitai, (2005) De nieuwe gulden regel: gemeenschap en moraal in een democratische samenleving, Kampen, Ten Have.

[4] Van den Brink, Gabriël en Thijs Jansen (2016), Ambtelijk Vakmanschap en moreel gezag, Stichting Beroepseer.

[5] Popper, Karl. (2017), De open samenleving en haar vijanden, Lemniscaat. De eerste druk van dit boek verscheen in 1943.

Beeld: Felipe Delgado

Vond je dit artikel interessant? Lees alle artikelen van: Hans Wilmink
Deel dit artikel

Er is 1 reactie op dit artikel

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*

    ">Dirk van den Berg
    Pensionaris

    Op YouTube bekyk ek soms De nieuwe wereld waar Verbrugge ook optree. Sy boek het ek nog nie onder oë gehad nie. Alhoewel Hegel versweë bly in sy gesprekke kon ’n mens die aanwesigheid van sy gedagtegoed aanvoel.

    28 sep 2023