In het sociaal domein moet er nog veel gebeuren. Toch pleiten de deelnemers aan de Publiek Denken Dialoogtafel Sociaal domein voor rust en ruimte. ‘Alleen dan kunnen de ontwikkelingen van de afgelopen jaren goed landen.’
Hoe komen we van transitie naar transformatie? Dat is volgens moderator Eric de Kruik de centrale vraag van de dialoogtafel Sociaal domein, die Publiek Denken en platform O op 16 mei jongstleden organiseerden. Aan tafel zitten Christien Bronda van het ministerie van SZW, Tom van Yperen van het Nederlands Jeugdinstituut, wethouder Jolanda de Witte van de gemeente Zwijndrecht, Titus Livius van het ministere van BZK en Claire Vlug van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Over een ding zijn ze het roerend eens: de transformatie laat nog even op zich wachten.
‘Op een schaal van een op tien zijn we bij vier,’ zegt Vlug. Bronda kan zich daar in vinden: ‘We zijn inderdaad nog niet op de helft. Dat is op zichzelf niet verwonderlijk. Je hebt het over majeure wetgeving en gemeenten hebben zich in veel gevallen moeten reorganiseren om met die wetgeving om te kunnen gaan. Dat brengt grote veranderingen voor de mensen en voor de dienstverlening in zijn totaliteit met zich mee.’ Toch hebben gemeenten en aanbieders grote stappen gezet, vindt Livius. ‘En nog belangrijker, er zijn maar weinig ongelukken gebeurd. Dat neemt niet weg dat er nog veel opgaven liggen, want we zijn net begonnen.’
Standaardiseren
Volgens De Witte wil men snelheid maken. ‘Er is er veel ongeduld, bijvoorbeeld in de media.’ Samen met Van Yperen constateert ze dat op de meeste terreinen de zorg is gecontinueerd. Van Yperen: ‘De opgave was om de lokale binding van een versnipperd stelsel tot stand te brengen. Maar tegelijkertijd levert dat ook weer versnippering op.’ Voor gemeenten is het in sommige gevallen lastig om lokaal sturing te geven en regionaal samen te werken, vinden zowel Van Yperen als De Witte. Daar zit een spanningsveld. ‘Gemeenten hebben in het verleden aangegeven dat ze zelf keuzes willen maken,’ vult Bronda aan. ‘Daar zijn we nu mee bezig: welke keuzes kunnen gemeenten zelf maken, wat moet regionaal gebeuren en wat kunnen we standaardiseren?’
Hoe zit het met de verschillen tussen gemeenten, vraagt gespreksleider De Kruik. ‘Elke gemeente kent een andere sociale problematiek,’ zegt De Witte. ‘Daar moeten zowel de inkoop en contractering als de interventies op aansluiten.’ Bronda: ‘Als gevolg van de Participatiewet hebben gemeenten geld gekregen om beschutte werkplekken in te richten. Wat zie je: de ene gemeente is druk bezig, de andere nog niet en sommigen zijn het niet eens van plan. Financiële krapte speelt daarbij een rol. Wethouders denken: “Met 25.000 euro voor een beschutte werkplek, kan ik tien anderen helpen. Die keuzes zijn nu aan mij om te maken.” Maar het is wel geld dat bedoeld is voor beschutte werkplekken. Dat heeft uiteindelijk tot een wetswijziging geleid.’
De oplossing van de rijksoverheid is niet altijd de juiste, vinden De Witte en Bronda. De Witte: ‘De reflex is om meer te regelen maar soms kun je het beter even laten.’ Bronda: ‘Daar ben ik het helemaal mee eens. We zijn mede-overheden geworden en zijn gemeenschappelijk verantwoordelijk. Gemeenten moeten durf en lef tonen en wij moeten faciliteren.’ Vlug verzucht: ‘Soms zou ik willen dat er een overheid is die ingrijpt. Het vergt enorme onderhandelingen om zaken met een gemeente te regelen.’
Blauwdrukdenken
Uit het publiek komt de vraag hoe gemeenten van elkaar kunnen leren. Nu gebeurt dat niet of nauwelijks, terwijl er goede voorbeelden genoeg zijn, zoals Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Volgens Van Yperen heeft dat te maken met de ‘ideologie van de bottomup-beweging: het idee dat goede praktijken zich altijd van onderop moeten ontwikkelen.’ Maar als iedereen zelf het wiel blijft uitvinden, wordt leren van elkaar lastig. ‘Zaak is van onderop ontwikkelen en gebruik van bestaande kennis te combineren. We proberen daarom lokale praktijken te verbinden via kenniscentra en dergelijke, maar het blijft een ingewikkeld verbindingsvraagstuk.’ De Witte benadrukt dat blauwdrukdenken niet zinvol is. ‘Je moet nadenken over: wat deel je en wat ontwikkel je zelf.’
Volgens Livius bieden de decentralisaties veel kansen. ‘Op het terrein van de Wmo, bijvoorbeeld, was er geen kennisinfrastructuur. Door de decentra-lisaties zijn kennisinstellingen zich meer bezig gaan houden met het gemeentelijk domein en zijn gemeenten meer geïnteresseerd. Bovendien vervullen veel grotere gemeenten een voortrekkersrol. Bij hen is er wel degelijk interessse in wat er bij de buren gebeurt. Het departement organiseert leerkringen, voor wethouders bijvoorbeeld. Er gebeurt best veel op het gebied van kennisverspreiding.’
Transformatieprogramma
Wat is nodig om tot transformatie van het sociaal domein te komen? ‘Als we niet weten wat de outcome-criteria zijn voor jeugdzorg, kun je niet over de effectiviteit en kwaliteit praten,’ zegt Vlug. ‘Cijfers zeggen niks over de vraag of het beter gaat. Ik ben zo bang dat we straks vinden dat we heel hard aan het werk zijn maar dat er niks is veranderd en we terugvallen in oude patronen. Mensen moet blijven terugpraten. Dat is soms lastig maar je moet in gesprek blijven met elkaar. Zo geven we de transformatie handen en voeten.’ Belangrijk is om de ruimte te nemen, zegt De Witte. ‘Ook financieel. En niet alles delen maar wel de dingen die van belang zijn.’
‘We hebben met alle gemeenten afspraken over een transformatieprogramma,’ zegt Livius. ‘Daarin spelen een aantal thema’s. Maar dat kunnen volgend jaar weer andere zijn: thema’s die vanuit de praktijk naar boven komen. Het zou mooi zijn als dat programma gaat starten. Er is veel steun voor en ik ben er positief over. Het past heel goed bij deze decentralisaties.’ Net als De Witte pleit Van Yperen voor ruimte. ‘Om de lasten- en administratiedruk en administratie terug dringen.’ ‘We moeten lef hebben om uit te proberen,’ vult Vlug aan. ‘Iedereen roept: dat doen we. Maar dat is volstrekte onzin in de praktijk. We zijn zo ver van waar we willen zijn. Er is ruimte nodig om te experimenten en de dialoog aan te gaan. Dat is een kwestie van lef hebben en dat hebben we niet met z’n allen. En je moet fouten mogen maken, want het gaat nu eenmaal niet altijd goed.’
En dan de hamvraag: waar staan we over vijf jaar in het sociaal domein? Van Yperen hoopt dat er dan fikse slagen zijn gemaakt bij het aanpakken van veelvoorkomende vraagstukken. En dat ruimte is geschapen door administratieve processen te vereenvoudigen en te standaardiseren. Bronda sluit zich daar bij aan: ‘We hebben de komende vier jaar ruimte nodig zodat we kunnen ontwikkelen, vereenvoudigen en oplossen. Geen nieuwe stelselwijzigingen maar gewoon laten landen wat er is. In dat opzicht gloort er hoop. In geen van de verkiezingsprogramma’s wordt er iets over gezegd.’ De Witte hoopt op ‘een stuk ontspannenheid voor inwoners’. ‘Dat je kunt vinden wat je nodig hebt en we comfort kunnen bieden aan bewoners die ondersteuning nodig hebben.’ Livius sluit af met een waarschuwing dat we niet teveel te snel moeten willen. ‘In Denemarken is men tien jaar geleden met de transformatie begonnen. En daar zijn ze nog steeds bezig. Geloof me me maar: over vier jaar zijn we nog niet klaar.’
Geef een reactie